woensdag 22 januari 2014

Volledige reactie Gerdien de Jong naar aanleiding van interview prof. Meester


De promotie van Joris van Rossum deed begin dit jaar nogal wat stof opwaaien. Dat was een van de redenen voor het Reformatorisch Dagblad om promotor prof. dr. Ronald Meester, hoogleraar waarschijnlijkheidsleer aan de Vrije Universiteit Amsterdam, na alle commotie hierover te interviewen.

Tijdens dat interview viel de naam van dr. Gerdien de Jong, evolutiebioloog van de Universiteit Utrecht, enkele malen. Zij was destijds de voortrekker van de kritiek op het proefschrift van Van Rossum. Het Reformatorisch Dagblad heeft haar daarom ook enkele vragen voorgelegd.

Het antwoord van De Jong viel wat te lang uit voor integrale plaatsing in de papieren editie van de krant. Daarom is besloten hieronder haar reactie integraal op te nemen op de website en hiernaar vanuit de krant naar te verwijzen.

Drie vragen over Van Rossum, voor Reformatorisch Dagblad, 12-11-2013
Dr. Gerdien de Jong ©

Het Reformatorisch Dagblad heeft een interview met prof. Meester voor 18 december 2013. Ik heb dit interview niet gezien. Het Reformatorisch Dagblad heeft mij de volgende drie vragen gesteld, naar aanleiding van dit interview:

1. Wat is wat u betreft de diepste of meest fundamentele reden geweest om te reageren op de promotie van Van Rossum?

2. Rechtvaardigde dat wat u betreft ook die felle toon?

3. In hoeverre is de promotie van Van Rossum voor de VU aanleiding geweest om de promotiecriteria aan te passen?
Antwoord:


Vraag 3. In hoeverre is de promotie van Van Rossum voor de VU aanleiding geweest om de promotiecriteria aan te passen?

Dat is alles wat me erover bekend is.

Vraag 1. Wat is wat u betreft de diepste of meest fundamentele reden geweest om te reageren op de promotie van Van Rossum?

De hoofdstukken in het proefschrift van van Rossum zijn:

1 Background

2 The Inability of the Theory of Natural Selection to Explain Sexual Reproduction

3 An Analysis of Darwinian Attempts to Explain Sexual Reproduction and ‘the Queen of Evolutionary Problems’

4 Discussion

Het gaat over hoofdstuk 2 van dit proefschrift en in mindere mate over hoofdstuk 3. De hoofdstukken 1 & 4 zijn irrelevant.
Het proefschrift van Van Rossum bleek gebaseerd op een eenvoudige misvatting van de opvattingen van Dawkins in “The Selfish Gene”. 

Het is duidelijk dat Van Rossum Dawkins oppervlakkig gelezen en niet begrepen heeft en op grond van die oppervlakkige lezing op hol geslagen is in een redenering die bij nauwkeurige lezing van Dawkins en van de achtergrondliteratuur nooit was ontstaan. Van Rossums verhaal is een verhaal zonder enige bestudering van de literatuur en zonder enig kritisch nadenken over de eigen positie. Aangezien het begon met een misvatting, er geen studie van de literatuur is geweest, en geen kritische reflectie op het eigen standpunt, is dit verhaal geen promotie waard. 

De enige reden dat dit tot een promotie kon komen is (zie onder 2), dat het aansloot bij de buitenwetenschappelijke vooroordelen van de promotores.

A gen als eenheid van selectie

Er zijn twee naast elkaar staande begrippen die beide varen onder de vlag ‘het gen als eenheid van selectie’. Van Rossum denkt dat dit een en hetzelfde begrip is, ondanks dat het verschil in het door hem aangehaalde leerboek van Mark Ridley 2004 in hoofdstuk 11 nauwkeurig omschreven staat. Ook staat het verschil uitgebreid behandeld in het boek van de filosoof Okasha, S. (2006), Evolution and the Levels of Selection , dat Van Rossum aanhaalt, maar niet gelezen heeft.

Van Rossum zegt in zijn Samenvatting:

„Ten eerste analyseer ik het idee dat adaptaties geëvolueerd zijn voor het behoud van onze genen (het idee dat genen de zogenaamde ‘units of selection’ zijn). Dit dominante idee, een uitwerking van het replicatormodel, is gepopulariseerd door Richard Dawkins in zijn boek ‘The Selfish Gene’ uit de jaren ’70. Ik laat zien dat dit idee een nauwkeurige analyse niet kan doorstaan. Het ‘design’ van organismen kan nooit verklaard worden op grond van natuurlijke selectie werkzaam op het niveau van genen, en ik laat zien dat Dawkins zijn eigen model feitelijk tegenspreekt als hij dit wel beweert.”

Hetzelfde staat met veel meer woorden maar niet met meer diepgang omschreven in hoofdstuk 2, vooral blz 67-70.
Dit is diep fout. Dawkins beweert NIET dat natuurlijke selectie werkzaam is op het niveau van genen. Meester en Van Woudenberg zeggen in hun brief van 15-01-2013 aan ons: „natuurlijke selectie werkend op het gen (kan) geen design boven dat gen () verklaren. Dat lijkt ons een correcte constatering.” Deze constatering dat natuurlijke selectie werkend op het niveau van genen geen aanpassing op het niveau van individuen kan verklaren is uiteraard correct en dermate voor de hand liggend dat het absurd is dat Van Rossum, en in zijn kielzog Meester en Van Woudenberg, aanneemt dat evolutiebiologen zouden beweren dat natuurlijke selectie werkend op het niveau van het gen aanpassing op het niveau van individuen kan verklaren. Bij een dermate absurde conclusie over de inhoud van wat Dawkins zegt hadden de promotoren hun promovendus beter moeten controleren. Als een promovendus iets voor de hand liggends beweert, en zegt dat de hele wereld het omgekeerde beweert en dat de hele wereld het dus fout heeft, is het een eerste vereiste te checken of de promovendus het wel goed heeft.

Het gaat bij Dawkins over ”het gen als eenheid van selectie”, niet over ”natuurlijke selectie werkend op het gen”. Door Van Rossum en zijn promotoren wordt de veronderstelling gemaakt dat ”het gen als eenheid van selectie” hetzelfde is als ”natuurlijke selectie werkend op het gen”. Dit is echter een fundamenteel misverstand. Het ”gen als eenheid van selectie” betekent dat de nettoresultaten van selectie op individuen alleen in de vorm van veranderingen in allelfrequentie van de ene generatie naar de andere doorgegeven kunnen worden, omdat alleen genen van de ene naar de andere generatie doorgegeven worden. 

Ook als men het gen als ”de eenheid van selectie” beschouwd, werkt natuurlijke selectie via verschillen in overleving en reproductie van individuen en zijn het de individuen die aanpassingen in kenmerken vertonen; allelen die zich vaak in individuen met hoge fitness bevinden gaan als gevolg hiervan naar verwachting in frequentie omhoog. Dit staat ook in ”The Selfish Gene”, op blz 48. ”The gene’s eye view of evolution” is niet hetzelfde als ”selectie werkend op het gen” of ”selectie werkend op het niveau van de genen”. Dit konden Van Rossum en zijn promotores weten als ze de relevante literatuur geraadpleegd hadden.

Aangezien wij dit punt in beide brieven aan de rector (14-01-2013, 21-01-2013), in ons antwoord (21-01-2013) op de brief van Meester & Van Woudenberg (15-01-2013), en in Bionieuws (blz 10 van 2 februari 2013) gemaakt hebben, hoop ik dat prof. Ronald Meester intussen de literatuur nagekeken heeft en dit punt begrepen heeft. Laat ik zeggen dat het me mee zou vallen als prof. Ronald Meester nu beseft hoe enorm de beginfout van Van Rossum is. Dit punt alleen is voldoende het proefschrift te diskwalificeren.

Van Rossum had twee waarschuwingen kunnen oppakken. Van Rossum geeft G.C. Williams en J. Maynard Smith als vooraanstaande pleitbezorgers van ‘the gene-centered view of evolution’ .

In Noot 16 op blz. 64 geeft hij een citaat van Maynard Smit ”an ardent supporter of the gene-centered view on evolution”. Maynard Smith schreef: ”Thus, natural selection will operate on any set of entities with the properties of multiplication, heredity, and variation. If the entities in question are individuals, we can speak of ‘individual selection’; it is this type of selection with which the vast majority of evolution theory is concerned” [Maynard Smith 1978: pp. 1–2]. Van Rossum vindt dit verwarrend. „This terminology is confusing as it can be associated with Darwin’s interpretation of the principle of natural selection whereby adaptations evolve for the good of individual organisms proper. For this reason, the terminology ”individual selection” will be avoided in this study, and the terms ”genic selectionism” or ”the gene-centered view of evolution” are used instead.” Maynard Smith, die ”the gene’s eye view of evolution” hanteerde, had het inderdaad over individuele selectie, waarbij aanpassing hoort bij het functioneren van individuele organisme. Individuele selectie en ”the gene’s eye view of evolution” gaan namelijk samen. Dat Van Rossum dit bij een vooraanstaand populatiegeneticus las (iemand die veel belangrijker is dan Dawkins) had hem tot nadenken moeten brengen, in plaats van het als verwarde terminologie te zien.

Van Williams geeft hij een citaat (blz. 65) uit diens boek ”Adaptation and Natural Selection”. Het ”adaptation” in de titel van het boek gaat over aanpassing van individuen aan hun omgeving, via kenmerken die aangepast zijn. Alleen al het feit dat Williams in zijn ”groundbreaking work” (Van Rossum blz 64) adaptatie van individuen verklaard via ”the gene-centered view of evolution” had Van Rossum moeten bewegen eens een keer achter zijn oor te krabben om na te denken. 

Bij het citaat van Williams geeft Van Rossum een „vertaling in minder technische termen.” Daaruit blijkt dat hij Williams niet begreep. Williams schreef: „The natural selection of phenotypes cannot in itself produce cumulative change, because phenotypes are extremely temporary manifestations. (…). The same argument also holds for genotypes.” Van Rossum geeft dit weer als: „This condition implies that selection cannot work on certain entities, including phenotypes (a term used to denote the morphology of an organism) and genotypes (a term meaning the genetic make-up of an individual organism), as these are temporary manifestations”. Bij Williams werkt natuurlijke selectie op fenotypen, maar heeft dit op zichzelf geen permanent effect in de populatie; erfelijkheid + selectie op fenotypen is nodig voor een effect dat overdraagbaar is tussen generaties. Bij Van Rossum kan selectie niet werken op fenotypen.


B Darwin

Van Rossum beweert (zie kop sectie 2.1, blz. 45): „In this section we will see that Darwin’s interpretation of the principle of natural selection as outlined in ”The Origin of Species” cannot explain sexual reproduction since it assumes its existence.”

Daarna volgt op blz. 46: „The explanation of the evolutionary process of adaptation through natural selection as outlined in ”The Origin of Species” is schematically shown in figure 2.” Figuur 2 op blz. 47 noemt seksuele voortplanting niet. 

Daaruit volgt onmiddellijk dat seksuele voortplanting geen onderdeel is van Van Rossums idee van Darwin’s theorie van natuurlijke selectie. Als natuurlijke selectie als in ”The Origin of Species” seksuele voortplanting veronderstelde, had dat aan de linkerkant in figuur 2 moeten staan. De figuur en de theorie echter is geldig voor zowel aseksuele als seksuele voortplanting. Er is geen enkele grond om te beweren dat de theorie van natuurlijke selectie in ”The Origin of Species” seksuele reproductie veronderstelt.
Figuur 2 op blz. 47.

Daarna staat op blz. 49: „We have seen that Darwin’s interpretation of the principle of natural selection necessarily leaves sexual reproduction unexplained.” We hebben dat helemaal niet gezien, want Van Rossum heeft het er zelfs niet over gehad.

Het wordt tijd naar figuur 2 te kijken „Figure 2. Darwin’s explanation of the evolutionary process of adaptation as described in ‘The Origin of Species”. Het is een belabberd schema; alleen al ”tendency to strive”. Er zijn veel betere weergaven beschikbaar.

Rechts staat wat verklaard moet worden, links wat daarbij gebruikt wordt. Rechts staat ‘aanpassing’ en dat wil zeggen dat het over een kenmerk gaat. Rechts staat ook ‘design’, een woord dat bij Darwin niet voorkomt (ik heb dat zelfs ooit gecheckt op de Darwin geschriften website). Links staat nergens ”kenmerk” genoemd. Links staat 2x fitness, als ”struggle” boven en als ”fitness” lager. ”Heritable variation affecting fitness”: heritable variation in wat? In fitness? Vermoedelijk. Als het heritable variation in fitness is, is het fout.


C Seksuele voortplanting

Gegeven Van Rossums misvatting dat ”the gene’s eye view of evolution”, als ”the gene as unit of selection”, betekent ”selectie werkend op het gen”, is het niet verbazingwekkend dat Van Rossum beweert dat ”the gene as unit of selection” betekent dat aanpassing op het niveau van het individu niet door ”the gene’s eye view of evolution” beschreven kan worden. Seksuele voortplanting is niet tot nut van de stabiliteit van DNA, of tot nut van enige andere eigenschap van DNA. Daarmee kan volgens Van Rossum seksuele voortplanting in principe niet verklaard worden. In feite kan volgens Van Rossum ”the gene’s eye view of evolution” helemaal niets verklaren.

Er zijn verder wat opmerkelijke formuleringen in hfst 2:

„The only levels in sexually reproducing organisms that do behave as replicators are the genes, but sexually reproducing organisms cannot be accounted for through the principle of natural selection. The design displayed in the integration and cooperation of genes cannot be accounted for by the selective accumulation of beneficial changes in the sequence of DNA, powered by replication with the right amount of fecundity, copying fidelity and longevity.” Blz. 72.
„In fact, Dawkins was not unaware of the problems associated with sexually reproducing organisms. Given that life can be viewed as consisting of replicators with their extended phenotypic tools of survival, why in practice have replicators chosen to group themselves together by the hundreds of thousands in cells, and why have they influenced those cells to clone themselves by the millions of billions in organisms? [Dawkins 1982: p. 251]” Blz. 73-74

Van Rossum gooit hier twee onafhankelijke fenomenen op één hoop, meercellige organismen en seksuele voortplanting. Van Rossum lezend zou men de indruk krijgen dat seksuele voortplanting samengaat met meercelligheid. In feite is dat niet zo; seksuele voortplanting via meiose en syngamie behoort bij de eukaryote cel. Er bestaan eencellige seksuele eukaryoten en meercelllige aseksuele organismen (als bv. paardenbloemen). Dawkins 1982, blz. 251, gaat over het ontstaan van meercellige organismen, en noemt seksuele voortplanting niet. Hoe meercellige organismen zouden kunnen ontstaan is uiteraard bestudeerd, maar Dawkins 1982 is daar geen bron voor. Het door Van Rossum aangehaalde Okasha (2006) Evolution and the Levels of Selection, of het niet-aangehaalde boek The Evolution of Individuality van Buss (2006 herdruk) zijn goede beginpunten voor dit onderwerp.

In hoofdstuk 3 beweert van Rossum een overzicht te geven van wat biologen gezegd hebben over seksuele voortplanting. Van Rossum gooit handhaving en ontstaan van seksuele voortplanting op een hoop. Van Rossum heeft het over de germ line, kennelijk niet beseffend dat de germ line alleen in beesten bestaat, en dat seksuele planten, schimmels en eencelligen op andere manieren tot geslachtscellen komen. Dit hoofstuk bestaat voor een groot deel uit het herkauwen van een delen uit Matt Ridley, 1993, ”The Red Queen”. Het is te laag van niveau voor een bachelor scriptie biologie: zelfs voor een bachelor scriptie wordt men geacht recente literatuur te lezen.

Opmerkelijk is de behandeling door Van Rossum van ”the cost of meiosis”, van G.C. Williams. Van Rossum zegt:
„During the process of meiosis, when gametes are produced (germ cells in males, and egg cells in females that will form the zygote after fertilization), only half of the genes make it to these individual cells. Thus, only half of the genes of a genome will be transferred to the next generation. So if sexual reproduction is an adaptation for the gene, why are half of those genes discarded during that process?” Blz. 119-120.

„After all, the gene might be a unit that corresponds to the description of a replicator, but during sexual reproduction only half of those genes make it to the next generation through the process of meiosis. But this is not the only issue: it is not only that a half of the genes are discarded – there is also no way to tell which ones. If ‘the gene’ is the unit of selection, then which gene is that uniti?” Blz. 131.

Het leest alsof Van Rossum nooit van de wetten van Mendel gehoord heeft. Bij de ”cost of meiosis” worden geen genen weggegooid, maar verdeeld. Het punt is dat de verwantschapscoëfficiënt van een vrouwtje met seksuele nakomelingen ½ is, en met aseksuele nakomelingen(1).

In dit hoofdstuk wordt de indruk gewekt dat Dawkins (via ”the gene as unit of selection”) voorstander van de ”cost of meisosis” is. Van Rossum heeft bv. dit artikel gemist: Treisman & Dawkins, 1976. The ”Cost of Meiosis”: is there any ? J. theor. Biol. (1976) 63, 479-484. Zie Dawkins, ja.

Verder noemt van Rossum in een voetnoot ”the cost of males”, maar schijnt niet te beseffen dat dit een totaal ander idee dan ”the cost of meiosis” is. Indien Van Rossum de literatuur had bestudeerd (dwz. een redelijke doctoraalscriptie had geschreven) had hij kunnen weten dat ”the cost of meiosis” afgedaan heeft, maar dat ”the cost of males” nog bestaat.


D literatuurgebruik

D1  In hoofdstuk 1 heeft Van Rossum het over voorbeelden van natuurlijke selectie. 

Op blz. 33 staat: „When we search in scientific literature for validations for the proposed mechanisms behind the evolutionary process of adaptation, and focus on the most important one, natural selection, we find these to be surprisingly scarce.” 

Dan volgt Biston betularia (blz. 34), HIV (blz. 35), E. coli blz. 36. Bij Biston en HIV wordt verwezen naar het leerboek van Mark Ridley, Evolution 2004. ( Vrij op internetwww.biologia.buap.mx/Evolution__3rd_Edition.pdf ) Vergelijken met Ridley laat zien dat hier de tekst direct uit Ridley overgenomen is, inclusief de verwijzing [Schuurman et al. 1995]. In een radiointerview www.wetenschap24.nl/programmas/hoezo-radio/Uitzendingen/2013/januari/10-01-2013-Darwin-en-seks-gaan-niet-goed-samen.html zegt Van Rossum omstreeks minuut 39 hetzelfde: „heel beperkt.”

In Ridley 2004 staat HIV op blz 45-46, Biston op 108-114. Op blz. 76-78 staan voorbeelden van gerichte selectie in zalm, stabiliserende selectie in mens, disruptieve selectie in de vink Pyrenestes ostrinus. Op blz. 115 staat selectie voor pesticide resistentie. Op blz. 124-126 selectie bij sikkelcelanemie. Selectie in Galapagos vinken staat op blz. 223-225, 240-241. Op blz. 241 staat het review van Kingsolver et al (2001) genoemd. Kingsolver et al (2001) geven de resultaten van 63 studies naar natuurlijke selectie, gepubliceerd tussen 1984 en 1997. Figuur 9.10 van Ridley geeft de gevonden verdeling van gestandaardiseerde selectieverschillen (dat is de sterkte van de selectie op het fenotype). Een overzicht van selectiestudies voor 1984 staat in het boek van J.A. Endler, 1987. Natural selection in the wild. Na 1997 zijn er uiteraard studies van selectie in de natuur gepubliceerd, maar er is geen verder overzichtsartikel.

Misschien heeft van Rossum Ridley niet verder dan blz 114 gelezen; dat is middenin hoofdstuk 5. Zelfs dan heeft hij een aantal voorbeelden van selectie gemist, en kennelijk ook het 1-locus selectie model van blz 104-108. Het 1-locus selectiemodel was informatief geweest over de verhouding tussen selectie en genen, net als de selectie op kwantitatieve eigenschappen in hoofdstuk 9.

D2    Er is een vrij uitgebreide literatuur over ”de eenheden van selectie”.

In Ridley 2004 is hoofdstuk 11 daaraan gewijd. Het hoofdstuk heet: ”The Units of Selection”. Paragraaf 11.2 gaat over de eenheden in de natuur die aanpassingen vertonen. Natuurlijke selectie op het niveau van het gen wordt behandeld in paragraaf 11.2.1. Paragraaf 11.2.6 geeft het individu als belangrijkste niveau van aanpassingen. Paragraaf 11.3 legt uit wat ”gene as unit of selection” betekent: het gen is de ”ultimate beneficiary” van de aanpassingen op individu-niveau omdat alleen genen de verbinding tussen generaties vormen. Paragraaf 11.4 heeft als titel: ”The two senses of ‘unit of selection’ are compatible: one specifies the entity that generally shows phenotypic adaptations, the other the entity whose frequency is generally adjusted by natural selection”.

Van Rossum citeert Ridley niet over ”eenheden van selectie”.

Van Rossum geeft op blz. 52 een verwijzing naar Hull and Ruse [1998]: pp. 149–152, als verwijzing voor het bestaan van een ”fierce debate” over de eenheden van selectie. Het boek is D. Hull and M. Ruse,

The Philosophy of Biology, een compendium van eerder gepubliceerde artikelen. Bladzijde 149-152 is de inleiding op deel III, Units of Selection. Deel III heeft 3 artikelen. ”The return of the gene”, van Sterelny en Kitcher; ”The levels of selection: a hierarchy of interactors”, van Brandon; en ”A critical review of philosophical work on the units of selection problem”, van Sober en DS Wilson. Met andere woorden, drie artikelen on topic van vijf vooraanstaande filosofen. Geen van de drie artikelen wordt door van Rossum genoemd.

Ook op blz. 52 geeft Van Rossum een verwijzing naar het boek van Okasha (2006), Evolution and the Levels of Selection. „12 See Okasha [2006] for an elaborate analysis.” Daar blijft het bij. De filosoof Okasha heeft een uitermate goed boek geschreven met oa de hoofdstukken ”Philosophical issues in the level of selection debate” en ”The gene’s-eye view and its discontents”. Van Rossum geeft geen enkele aanwijzing dat hij die hoofdstukken ook maar gezien heeft.

Naast deze aangestipte literatuur is er bv Okasha, S (2010) Levels of selection, Current Biology 20: R306-307, of H.K. Reeve and Keller, L. Levels of selection: burrying the units-of-selection debate and unearthing the crucial new issues. In Keller L. (ed.) Levels of selection in evolution (1999). Princeton University Press. 318 pp.
Van Rossum is niet op zoek gegaan in de literatuur naar wat er over de eenheden van selectie gezegd is.

Het ergste vind ik dat de drie artikelen in het boek van Hull & Ruse en de hoofdstukken van Okasha onder de mat zijn verdwenen. Dit betekent ook dat de promotores geen moeite hebben gedaan de wel aangehaalde literatuur te controleren. Een beetje promotor laat de promovendus niet wegkomen met het citeren van een inleiding op drie artikelen als die drie artikelen hoogst relevant zijn. Een beetje promotor checkt toch dat aangehaalde boek.

D3    literatuur over handhaving seksuele voortplanting; ontbreekt, geen literatuur overzicht.

D4    de Wageningse artikelen.

Op blz 128 bovenaan staat een alinea als aanhangsel bij hoofdstuk 3, waarin plotseling naar twee redelijk recente Wageningse artikelen verwezen wordt.

„..... others claim that increasing variation does make natural selection more effective, at least in some organisms [Hoekstra 2005], suggesting support for the lottery model, while others again simply claim that ”despite many years of theoretical and experimental work, the explanation of why sex is so common as a reproductive strategy continues to resist understanding” [De Visser and Elena 2007: p. 139].”

„Na het geweldige artikel van Arjan de Visser en Santiago Elena gelezen te hebben, is het duidelijk dat Joris van Rossum dat niet gelezen heeft voor het schrijven van zijn proefschrift.

Wat Joris van Rossum doet is selectief citeren. Hij citeert één zinnetje uit het abstract van het betreffende artikel, dat zou moeten aantonen dan men echt niet zou weten hoe het zit met seksuele reproductie en dat men daarover nog in het duister zou tasten. Het betreffende citaat in het proefschrift bevindt zich op pagina 128 en zegt het volgende:

„…while others again simply claim that ‘despite many years of theoretical and experimental work, the explanation of why sex is so common as a reproductive strategy continues to resist understanding’[De Visser and Elena 2007: p. 139].”

Dit citaat dient in het artikel van de Visser en Elena als inleiding voor een review die juist laat zien hoe selectie van seksuele reproductie mogelijk is. Had van Rossum het maar doorgelezen want dan had hij het relatief recente concept van evolvability kunnen ontdekken en had hij kunnen zien dat selectie wel degelijk verantwoordelijk kan zijn voor het ontstaan van seksuele reproductie.” Tot zover Ascendenza.

De Visser en Elena is niet het enige artikel dat Van Rossum aanhaalt maar niet gelezen heeft. Net als bij De Visser en Elena beperkt Van Rossum zich ook bij het artikel van Hoekstra (2005) tot het aanhalen van de eerste zin van het abstract:

Van Rossum: „others claim that increasing variation does make natural selection more effective, at least in some organisms [Hoekstra 2005], suggesting support for the lottery model,” (blz 128)
Hoekstra (2005), een News & Views in Nature: „According to a proposal put forward many years ago, sexual reproduction makes natural selection more effective because it increases genetic variation. Experiments now verify that idea — at least in yeast.” (en het gaat niet over het lottery model)

Van Rossum gaat ook hier niet verder in op de inhoud van het artikel, en noemt het artikel waar de N&V bijhoort in het geheel niet.

Luie studentengedrag. Dit soort gedrag, eerste zinnen van abstracts pikken en verder duidelijk niet lezen, levert een student snel een onvoldoende op bij een scriptie. Het is de taak van de begeleider dit te zien en af te straffen. Hier hebben de promotores niets gedaan: dat betekent dat de promotores culpably in gebreke zijn gebleven.
De Wageningers waren heel kwaad over dit misbruik van hun werk.


Vraag 2. Rechtvaardigde dat wat u betreft ook die felle toon?

De promotores hebben klakkeloos de beweringen van Van Rossum geslikt, ondanks dat zij konden weten dat er bij de Radboud Universiteit Nijmegen negatief over een promotievoorstel van Van Rossum geoordeeld was. De promotores hebben niet nagegaan of de lezing van Van Rossum van Dawkins correct was, maar zijn meegegaan met zijn blatant absurde bewering over wat ‘eenheid van selectie’ zou inhouden. De promotores hebben niet gecontroleerd in de wetenschappelijke literatuur of de stelling van Van Rossum wetenschappelijke onderbouwd kon worden, of dat er enige weerlegging of bespreking van dergelijke posities in de literatuur te vinden was. De promotores zijn niet in staat geweest een foutieve omschrijving van Darwins natuurlijke selectie als zodanig te herkennen, ondanks dat er sowieso gaten in de redenering zitten. 

De promotores hebben niet gecontroleerd wat de beschikbare relevante wetenschappelijke literatuur omvat. De promotores hebben niet gecontroleerd of de aangehaalde wetenschappelijke literatuur gelezen en goed aangehaald is. De promotores hebben geen contact opgenomen met prof. dr. Steph Menken van de UvA, hoogleraar Evolutiebiologie, zoals voor de hand had gelegen om te doen; ten eerste omdat het de promotores aan vakkennis ontbrak, ten tweede omdat de UvA de dichtstbijzijnde universiteit met een hoogleraar Evolutiebiologie is, en ten derde had Van Rossum aan de UvA gestudeerd(2). Geen contact opnemen met professor Menken laat zien dat de promotores niet geïnteresseerd waren in een wetenschappelijke discussie. De promotores hebben vermeden contact op te nemen met de onderzoeksgroep bij Wageningen UR die zich specifiek bezig houdt met voor- en nadelen van seksuele voorplanting; dit was toch een eerste vereiste bij een wetenschappelijke benadering van dit proefschriftvoorstel. 

Dit betekent samenvattend dat de promotores alles hebben nagelaten wat tot een verantwoorde begeleiding en wetenschappelijke toetsing van dit proefschrift zou hebben bijgedragen. Normen voor wetenschappelijkheid en wetenschappelijke integriteit zijn met de voeten getreden. De kwaliteitsbewaking heeft niet goed heeft gefunctioneerd.

De promotores zijn onbekend met evolutiebiologie. Zoals Meester en Van Woudenberg in hun brief (dd 15-01-2013) aan ons zeggen: „en dat Richard Dawkins de Jacques Monod twee gezichtsbepalende figuren zijn daar waar het gaat om de interpretatie van het darwinisme.” Dit toont de ideologische invalshoek van de promotores.

1 Darwinisme?  Darwinisme bestaat niet.

2 Dawkins en Monod gezichtsbepalend voor evolutiebiologie? Dan weet je niets van evolutiebiologie. Noch Monod noch Dawkins zijn voor de ideeën van de evolutiebiologie van belang (3).

Het gaat om een proefschrift dat alleen als zodanig aanvaard is omdat het aansluit bij de buitenwetenschappelijke vooroordelen van de promotores. Met andere woorden, de beide promotores hebben om privéredenen misbruik gemaakt van hun promotierecht.

Addendum:

Proefschrift van Van Rossum

Drie filosofen over Van Rossums proefschrift:
Dr. Bas Jongeling


dr. Arno Wouters:

dr. Henk de Regt

Voetnoten:

(1) Dit is adembenemend: kennelijk nooit het hele begrip gesnapt

(2) Van Rossum heeft een derdejaarscursus Evolutionaire Genetica bij prof. Steph Menken gevolgd. Zowel prof. Menken (Evolutiebiologie, UvA) als prof. Wilfried de Jong (Moleculaire evolutie, UvA) kunnen hem zich niet herinneren als doctoraal student. Gezien zijn volledige onbekendheid met evolutiebiologie moet hij iets totaal anders gestudeerd hebben.

(3) Monod is in het algemeen van veel belang omdat hij als een van de eersten werkte aan genregulatie, en dat is van belang voor evolutie; maar zijn boek ”Chance and Necessity” is vergeten: en was binnen de biologie nooit belangrijk.

Lees ook:

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Opmerking: Alleen leden van deze blog kunnen een reactie posten.