Met de wet wil De Jonge dat de huurprijzen van meer woningen gereguleerd worden. Op dit moment wordt maar van een klein aantal woningen de huurprijs bepaald met een puntenstelsel: hogere kwaliteit betekent meer punten en dit vertaalt zich in een hogere huur. Dit gebeurt alleen in de sociale huursector, onder de zogenaamde ‘liberalisatiegrens’ van 808 euro per maand. Boven deze grens begint de vrije sector en mogen verhuurders zelf een prijs op de woning plakken. Die grens wil De Jonge verhogen.

Door de enorme schaarste, vooral in de steden, kan nu namelijk de hoofdprijs worden gevraagd voor een woning in de vrije sector. In alle krapte zijn mensen immers bereid om bizarre bedragen te betalen. Beleggers profiteren hiervan door huizen op te kopen, deze te verhuren voor veel meer dan ze waard zijn, en de prijs bij iedere bewonerswissel op te schroeven. Steeds meer huurders zijn bijna de helft van hun inkomen kwijt aan huur. Mensen met een middeninkomen vallen bovendien tussen wal en schip: zij verdienen te veel om in aanmerking te komen voor een sociale huurwoning, maar te weinig voor een huurwoning in de dure vrije sector.

Daarom moet de gereguleerde sector breder worden en er ook voor de middeninkomens zijn. Ook huurprijzen tot en met €1.123 per maand zullen worden gereguleerd. Zo kan niet langer ‘de hoofdprijs worden gevraagd voor woningen die dat evident niet waard zijn,’ aldus De Jonge. Naar verwachting zal de huur voor driehonderdduizend woningen met gemiddeld tweehonderd euro per maand omlaaggaan. De wet is dwingend en gemeenten moeten streng gaan toezien op de naleving. Als verhuurders te hoge huren blijven vragen, volgen boetes.

het begin van alle ellende

Het is opvallend dat een CDA’er (De Jonge) een wet heeft geschreven om huren aan banden te leggen en weer grip op de woningmarkt te krijgen. Het was immers een bestuurder van diezelfde partij die in 1989 de regie over de woningmarkt bewust losliet.

Want hoewel het moeilijk is om één startpunt te markeren van het huidige beleid – waarbij het zorgen voor betaalbare woningen en het bepalen van huurprijzen vooral werd overgelaten aan de vrije markt – wijzen woningmarktexperts vaak naar de Nota ‘Volkshuisvesting in de jaren negentig’ uit 1989 van CDA-staatssecretaris Enneüs Heerma. Met Heerma’s hervormingen werden verantwoordelijkheden van de overheid naar marktpartijen verschoven, huurprijzen deels losgelaten, en de sociale huursector verkleind.

De volkshuisvesting, met al die torenhoge subsidies, was een molensteen om de nek van de overheid. Het mes ging erin.

Hoogleraar huisvesting Peter Boelhouwer noemt de Nota ‘een duidelijke omslag’ en historicus Wouter Beekers noemt het ‘een van opzienbarendste gebeurtenissen in de geschiedenis van de sociale woningbouw.’ Woningmarktexpert Cody Hochstenbach ziet het document van Heerma als het begin van de ‘afbrokkeling’ van het woonbeleid.

Met de wijsheid achteraf wordt het document dus door velen aangewezen als het begin van alle ellende, maar Heerma kreeg destijds brede steun voor zijn voorstellen in de Tweede Kamer, van linkse en rechtse partijen. Waarom leken de hervormingen toen zo’n goed idee?

het mes ging erin

De post van Staatssecretaris van Volkshuisvesting kwam in oktober 1986 vacant. De oude staatssecretaris Gerrit Brox moest het veld ruimen vanwege een schandaal met bouwsubsidies. Door economische crises was de bouw van huizen tot stilstand gekomen, terwijl er flinke woningnood was, wat tot de onvrede, protesten en kraakacties van de jaren tachtig leidde. Met fikse subsidies en leningen hield de overheid in deze noodsituatie de bouw overeind. Hierbij werd op het ministerie nogal eens een oogje toegeknepen.  ‘Het belangrijkste was om ervoor te zorgen dat er efficiënt, snel en met weinig gedoe werd gebouwd,’ zei de hoogste ambtenaar van het ministerie er later over in de parlementaire enquête naar de fraude. Die slordigheid kostte de staatssecretaris de kop. Toen de Volkskrant onthulde dat de regering ten onrechte veel te veel subsidie had betaald aan woningbouwprojecten, moest Brox plaatsmaken.

Enneüs Heerma vervulde op dat moment een relatief kalme post als staatssecretaris op het ministerie van Economische Zaken, en werd door premier Lubbers gevraagd om staatssecretaris van Volkshuisvesting te worden – een functie die nu behoorlijk in de politieke belangstelling was komen te staan. Heerma voelde er niets voor, maar deed wat zijn partij van hem verlangde.

Al bij zijn aantreden maakte hij zijn bedoelingen helder. De volkshuisvesting, met al die torenhoge subsidies, was een molensteen om de nek van de overheid. Het mes ging erin.

strenge begrotingsregels

Dit was niet alleen een populaire boodschap na het schandaal met de bouwsubsidies, maar paste ook volledig bij de Zeitgeist. Regeringen werden in deze periode geconfronteerd met de gevolgen van twee economische crises en grote druk op de overheidsfinanciën. Het resultaat was een intellectuele revolutie: traditionele ideeën over de welvaartsstaat werden losgelaten, en neoliberale ideeën – een kleinere overheid, meer macht voor de markt en de financiële wereld – werden omarmd.

Deze ideeën waren in de naoorlogse jaren ontwikkeld door de economen Friedman en Hayek, maar raakten in de jaren zeventig en tachtig in de mode bij de politieke en ambtelijke elite. Ook op de ministeries van Financiën en Economische Zaken werden deze ideeën populair, en ontstond vurig intern verzet tegen het linkse kabinet-Den Uyl. Toen Ruud Lubbers in 1982 aantrad als premier, kreeg het neoliberalisme in Nederland een gezicht. Liberalisering, privatisering en deregulering vonden niet alleen plaats op het gebied van huisvesting, maar op alle beleidsterreinen onder Lubbers, die zich liet inspireren door zijn tijdgenoten Thatcher en Reagan.

Waar bewoners klant werden, veranderden woningbouwverenigingen in ondernemers.

Dit kreeg een extra impuls doordat in die tijd ook aanstalten werd gemaakt voor een Europese monetaire unie en een gemeenschappelijke munt. De strenge begrotingsregels die daarbij hoorden, deden de regeringen Lubbers ook werk maken van het terugdringen van begrotingstekorten en de staatsschuld. De volkshuisvesting, sterk gecentraliseerd en met een jaarlijkse begroting van meer dan 10 miljard gulden, trok in dat kader extra de aandacht. Heerma had dus werk op de plank.

eigen verantwoordelijkheid

Twee jaar na zijn aantreden presenteerde Heerma zijn plannen in de tweehonderd pagina’s tellende nota ‘Volkshuisvesting in de jaren negentig’. De daarin voorgestelde hervormingen beperkten de rol van de overheid in de volkshuisvesting behoorlijk. Bewoners zijn ‘in eerste aanleg zelf verantwoordelijk voor huisvesting,’ schreef Heerma.

Eigen verantwoordelijkheid betekende onder andere een eerlijke eigen bijdrage. Heerma en zijn partij vonden dat men verwend was door al die torenhoge subsidies. ‘De werkelijke kosten van het wonen zijn voor de woonconsument grotendeels versluierd,’ had het CDA in haar verkiezingsprogramma geschreven. Het woordje ‘woonconsument’ verraadt al dat de auteurs naar wonen waren gaan kijken als een markt, en naar de bewoner als klant.

Waar bewoners klant werden, veranderden woningbouwverenigingen in ondernemers. Tot dan werden wooncorporaties door de overheid gesteund met leningen en subsidies. Heerma sloot een akkoord met de corporaties om de subsidiekraan dicht te draaien, en in ruil hun schulden kwijt te schelden. Ongeveer 30 miljard gulden aan schulden en subsidies werden tegen elkaar weggestreept, de ‘brutering’. De financiële banden tussen corporaties en de overheid waren doorgesneden. Woningcorporaties moesten zich nu als marktspelers gedragen, kostendekkend of zelfs winstgevend. Na twintig jaar zou blijken dat veel woningcorporaties ondernemertje waren gaan spelen, met beleggingsavonturen en hoge directeursalarissen.

In de sociale huursector zouden de huren van corporatiewoningen dus gaandeweg stijgen. En boven een bepaalde grens werden huurprijzen voortaan overgelaten aan de markt. Vóór 1989 waren álle huurprijzen in Nederland aan banden gelegd. Met de invoering van een ‘liberalisatiegrens’ werd boven een bepaald bedrag ‘volledige vrijheid geboden in huurhoogte’, valt te lezen in de Nota. De woordkeuze – ‘volledige vrijheid’ – laat een heilig geloof in de vrije markt zien. Het idee was dat concurrentie tussen huurbazen ook tot lagere huurprijzen zou leiden. Inmiddels zien we dat het ertoe heeft geleid dat de prijzen de pan uitrijzen, omdat huurbazen voor woningen de hoofdprijs kunnen vragen.

scheefwoners

De staat zou zich voortaan alleen inspannen voor diegenen die zich op de markt niet zelf konden redden, voor de lage inkomens. Heerma vond dat te veel mensen ten onrechte profiteerden van gesubsidieerde sociale huurwoningen. Hij bedacht de term ‘scheefwoners’ voor huurders die, gelet op hun inkomen, te goedkoop woonden. Zij moesten worden overgehaald – of zelfs gedwongen – om uit de sociale huur te vertrekken en meer passend bij hun inkomen te gaan wonen. Gedwongen verhuizing werd in de eerste versie van de nota niet uitgesloten.

Volgens kritische tegenstanders zou het nieuwe beleid tot segregatie leiden. De laagste inkomens zouden immers in de sociale huurwijken achterblijven.

Dit klínkt misschien logisch – want waarom zouden mensen met hoge inkomens met behulp van gemeenschapsgeld mogen wonen? – maar het was voor het eerst dat er een doelgroep werd benoemd voor de sociale huur. Dit was een fundamentele breuk met het idee van volkshuisvesting – voor het hele volk, dus. In 2015 legde minister Stef Blok (VVD) de laatste hand aan dit beleid door een harde inkomensgrens te stellen voor sociale huurwoningen.

Volgens kritische tegenstanders zou het nieuwe beleid tot segregatie leiden. De laagste inkomens zouden immers in de sociale huurwijken achterblijven. Dat effect werd nog eens versterkt doordat Heerma ook het kopen van een eigen huis wilde stimuleren, onder andere door sociale huurwoningen in de verkoop te zetten. En dus verruilden veel huishoudens, vooral uit de middenklasse, hun sociale huurwoning voor een koopwoning.

niet in de gaten

Heerma’s hervormingen deden vakbonden en huurdersorganisaties de schrik om het hart slaan. Vooral de hoge huren en de mogelijkheid van gedwongen verhuizing van ‘scheefwoners’ schoot hen in het verkeerde keelgat. Dit zou ‘de vrijheid van bewoners beperken en kunnen leiden tot nog verdere segregatie.’

Onder leuzen als ‘Geen gedwongen verhuizingen!’ en ‘Stop de huurexplosie!’ ging een aantal mensen de straat op tegen de plannen van Heerma. Het grootste protest vond 27 mei 1989 plaats in Rotterdam, met naar schatting vijf- tot zesduizend aanwezigen. Niet bepaald de aantallen zoals we die kennen van andere grootschalige protesten uit die tijd. Dat merkte ook een aanwezige op het protest op toen hij werd geïnterviewd door links dagblad Het Vrije Volk: ‘Ach, ik denk niet dat deze actie helpt. Daarvoor zijn er vandaag te weinig mensen gekomen. Die mensen hebben gewoon niet in de gaten wat er aan de hand is.’

Er kwamen maar half zoveel mensen opdagen op de demonstratie als verwacht. Hoe kon dit? Een mogelijke verklaring was de toenemende professionalisering van woningcorporaties. De oorspronkelijke woningbouwverenigingen – met een levendige betrokkenheid van bewoners bij de besluitvorming – waren professionele corporaties geworden. Vrijwilligers waren betaalde managers geworden. Bewoners waren opgehouden zich actief te informeren. ‘Wij hebben de bekendheid van de gevolgen bij de bewoners overschat,’ concludeerde het Amsterdams Steunpunt Wonen, een van de organisaties achter het protest.

unaniem aangenomen

Ook in de politiek kwam het niet bepaald tot groots verzet tegen de plannen van Heerma. In eerste instantie waren linkse partijen zoals de Partij van de Arbeid en de CPN – een van de voorlopers van GroenLinks – wel kritisch. ‘De regering Lubbers wil de volkshuisvesting beperken tot een soort basispakket,’ zei de CPN. ‘Gedwongen doorstroming leidt tot segregatie,’ was de eerste reactie van de Partij van de Arbeid, die de plannen verder ‘erg hard voor huurders’ noemde.

Er werd niet genoeg ingezien dat de voorstellen zouden leiden tot een sociale huursector die inkromp door de verkoop van huizen.

Maar na de verkiezingen van 1989 verhuisde de PvdA van de oppositiebanken naar het pluche, toen zij coalitiepartner van het CDA werden in het tweede kabinet Lubbers. In het regeerakkoord kwamen CDA en PvdA een aantal bijstellingen overeen aan de plannen van Heerma. Allereerst werd honderd miljoen gulden meer beschikbaar gesteld voor huurtoeslag, waardoor de klappen van de huurstijging verzacht werden. Dit was volgens de PvdA voldoende garantie voor een sociaal huurbeleid.

Ook het meest omstreden punt in Heerma’s nota – de mogelijke gedwongen verhuizing van bewoners in de strijd tegen ‘scheefheid’ – werd afgezwakt en uiteindelijk zelfs geheel weggelaten. Daardoor kon een overgrote meerderheid van de Tweede Kamer vrede hebben met de voorstellen. In de jaren negentig werden alle voorstellen uit de nota met grote meerderheden of zelfs unaniem aangenomen.

een vorm van verheffing

De scherpe randjes waren dus weggepoetst, maar de fundamentele neoliberale denkwijze die aan de plannen ten grondslag lag, werd niet aangevallen. Dat merkte Heerma zelf ook op. Tijdens een debat over een van de voorstellen uit zijn nota, zei hij tevreden: ‘Vele opmerkingen en vele vragen richtten zich op neveneffecten, maar de doelstelling en het beginsel worden onderschreven.’

Een kleinere sociale huursector die zich beperkt tot alleen de lage inkomens. De ‘woonconsument’ die in eerste instantie voor zichzelf moet zorgen. De opkomst van een vrijehuursector met hoge huren, waar de markt vrij spel heeft. De bevordering van het eigenwoningbezit. Deze fundamentele neoliberale elementen die aan de nota ten grondslag liggen, werden niet in twijfel getrokken.

‘Ik ben het eens met de staatssecretaris dat corporaties zich eerst dienen te richten op de doelgroep,’ zei kamerlid De Pree van de PvdA tijdens de behandeling van de nota. Dit klonk destijds redelijk: mensen die ook op eigen benen konden staan, hoefden niet geholpen te worden met gemeenschapsgeld. Ook het bevorderen van eigen woningbezit werd gesteund door de PvdA, omdat het werd gezien als een vorm van verheffing. Het maakte het ideaal van de eigen koopwoning immers bereikbaar voor de werkende klasse. Er werd niet genoeg ingezien dat de voorstellen zouden leiden tot een sociale huursector die inkromp door de verkoop van huizen, waar de middeninkomens wegstroomden en alleen de lagere inkomens achterbleven.

slikken of stikken

Een mogelijke verklaring voor de brede politieke steun is de stijl waarmee Heerma zijn plannen introduceerde. Hij liet weinig ruimte voor politiek of ideeënstrijd. Hervormingen wáren nou eenmaal noodzakelijk. Die subsidies wáren veel te hoog. De rol van de overheid móest simpelweg kleiner. Er móest nou eenmaal bezuinigd worden. ‘Het is meer de boekhouder die aan het woord is dan de bouwer, de volkshuisvester en de stadsvernieuwer,’ schertste De Pree (PvdA) toen Heerma zijn plannen presenteerde.

In het bijzonder de ‘brutering’ – waarbij 30 miljard aan subsidies werden weggestreept – werd gepresenteerd als een uitonderhandeld akkoord waartegen slechts ‘ja’ of ‘nee’ mocht worden gezegd. De Tweede Kamer kon geen veranderingen meer aanbrengen. Huurderstijdschrift Woonpeil schreef dat de Tweede Kamer ‘moest slikken of stikken’.

Door een ideologisch verhaal als boekhoudkundig verhaal te vermommen, werden politieke partijen blind gemaakt voor alternatieven.

Neoliberaal beleid werd destijds vaak verkocht als simpelweg noodzakelijk. Een vaak gebezigde slogan van Margaret Thatcher was ‘There is no alternative.’ Op vergelijkbare wijze introduceerden de regeringen Lubbers in Nederland hun ingrijpende bezuinigingsmaatregelen. Die waren noodzakelijk om de overheidsfinanciën op orde te krijgen. Dit gebeurde niet met een politieke of ideologische motivatie, maar met kille zakelijkheid.

Maar het zou een vergissing zijn om te denken dat achter deze zakelijkheid geen ideologie schuilging. Een kleinere rol voor de overheid, eigen verantwoordelijkheid, het heilige geloof in de neutrale werking van de vrije markt – dit waren wel degelijk politieke overtuigingen. ‘Ik denk dat de ideologische component voor Heerma heel zwaar woog. CDA, hè?’ blikte hoogleraar Volkshuisvesting Hugo Priemus er twintig jaar later op terug in een vaktijdschrift voor woningcorporaties. ‘Maar hij begreep ook heel goed dat hij dat ideologische verhaal in een financieel kader moest plaatsen.’

Door een ideologisch verhaal als boekhoudkundig verhaal te vermommen, werden politieke partijen ook blind gemaakt voor alternatieven. Hoewel er over de details van het voorstel werd gebakkeleid, kwam er geen fundamenteel politiek debat over de kern van de zaak.

fundamenteel debat

Met de wijsheid achteraf hebben de meeste partijen nu allang vastgesteld dat de liberalisering veel te ver is doorgeschoten. De uitverkoop en krimp van de sociale huursector heeft geleid tot een hoge concentratie van lage inkomens in bepaalde wijken. Het versmallen van de volkshuisvesting heeft ertoe geleid dat middeninkomens niet meer welkom zijn in de sociale sector, maar in de vrije sector aan de heidenen overgeleverd zijn.

Het CDA – de geestelijk vader van de hervormingen – heeft besloten liever ten halve gekeerd dan ten hele gedwaald te zijn. Met zijn Wet betaalbare huur wil minister De Jonge de liberalisatiegrens verhogen en de prijzen van een groter aantal huurwoningen weer onder controle van de overheid brengen. Nu de Tweede Kamer heeft besloten de wet in behandeling te nemen, krijgen alle partijen een tweede kans om nu wel een fundamenteel debat over de toekomst van de volkshuisvesting met elkaar aan te gaan. Een debat dat met een beetje geluk beslecht wordt in het voordeel van de huurder, wie het water aan de lippen staat.

https://www.vn.nl/beleidskeuzes-woningmarkt/