vrijdag 27 maart 2020

Liesbeth Zegveld: “Het achterhouden van bewijs, daar is de Nederlandse staat goed in”


Rechtencircuit



Liesbeth Zegveld: “Het achterhouden van bewijs, daar is de Nederlandse staat goed in”


Liesbeth Zegveld

Al een geruime tijd is Liesbeth Zegveld, hoogleraar aan de UvA en partner bij Prakken d’Oliveira, niet meer uit het juridische en politieke nieuws weg te denken. Als pionier in het internationaal aansprakelijkheidsrecht fungeert ze als voorvechter van mensenrechten van oorlogsslachtoffers. In een zijvleugel van het prachtige Tropenmuseum te Amsterdam, waar het kantoor van Prakken is gevestigd, ontving Zegveld ons om te vertellen over haar enorme drijfveer als advocaat om op te komen voor de goede zaak.

A hell of a job

Naar eigen zeggen is Zegveld destijds zonder enige twijfel aan haar studie rechten in Utrecht begonnen. Vanuit een sterk innerlijk rechtvaardigheidsgevoel was Rechtsgeleerdheid een logische keus. Na haar studie ontstond echter de twijfel over wat ze wilde gaan doen. Dan maar promoveren. “Je moet wat.’’ Na haar promotie, waarvoor ze de Max van der Stoel-Mensenrechtenprijs in ontvangst nam, kwam het internationaal aansprakelijkheidsrecht op haar pad. “Als er dan toch fundamentele rechten zijn, dan moeten die ook door Nederland overal worden nageleefd.” Bevlogen vervolgt ze: “Bovendien was dat een braakliggend terrein. Alles wat nog niet georganiseerd is, dat vind ik sowieso wel leuk’’. Dat ze binnen het aansprakelijkheidsrecht voor mensenrechtenschendingen op haar plek is, wordt bevestigd door de grote hoeveelheid aan internationale spraakmakende zaken die ze op haar bord krijgt. Volgens Zegveld is voornamelijk de bewijsvergaring a hell of a job. Dat is ook niet gek als je cliënt in een totaal ander werelddeel woont.

Bevriend met de media

Opvallend genoeg gaan vakprijzen binnen de advocatuur vaak naar advocaten van mijn soort. Iedereen heeft waardering voor het werk dat we doen, maar niemand wil het zelf doen; hard werken, weinig geld en dreigbrieven.’’ Op de vraag of, naast een sterk rechtvaardigheidsgevoel, ijdelheid niet ook een van haar drijfveren is, geeft Zegveld toe dat de erkenning en waardering die ze krijgt voor het werk dat ze doet erg belangrijk is. Zonder zou ze al snel hopeloos gedemotiveerd raken. Die waardering krijgt ze niet enkel van haar collega’s, ook de media zetten Zegveld dikwijls in een positief daglicht. Een goede verstandhouding met de media is volgens Zegveld voor haar van groot belang. Immers, door het uitwisselen van informatie met journalisten komen er veel spraakmakende zaken bij haar terecht. Verwijzend naar een van haar recente zaken: “Zonder NRC en NOS hadden we het niet geweten van de bombardementen in Irak’’. Een journalist merkte onlangs op dat als je wil weten wat er in de wereld speelt, je naar Zegvelds praktijk moet kijken. “Het mooiste compliment dat je kan krijgen.’’
“Nu zal er geen redelijk mens meer geloven dat wat Van Agt zei over wat er met de Molukse treinkapers is gebeurd, klopt”
Zegveld benadrukt dat er door het Westen nog steeds wordt geregeerd vanuit een ongelijkheid der volkeren. Ze legt uit dat een Afghaans oorlogsslachtoffer in eerste instantie weinig bij de Nederlandse staat zal kunnen halen. De westerse jood die schade van de NS eist, krijgt volgens Zegveld wel weer de volle politieke aandacht. Hoe dichterbij huis het incident heeft plaatsgevonden, hoe eerder politici het idee hebben dat ze niet onder hun politieke verantwoordelijkheid uit kunnen. “De makkelijkste manier om ergens onderuit te komen, is door bewijs achter te houden. Daar is de Nederlandse staat goed in.’’ Op advocaten als Zegveld lijkt de zware taak te rusten dit onrecht aan te kaarten bij het grote publiek. “Nu zal er geen redelijk mens meer geloven dat wat Van Agt zei over wat er met de Molukse treinkapers is gebeurd, klopt. Die omwenteling in het denken van de mens die je teweeg brengt met zo’n zaak…’’

Niet opgeruimd staat niet netjes

Op de vraag of ze het niet lastig vindt om te procederen tegen haar eigen staat, antwoordt Zegveld: “Ik procedeer niet tegen de staat, ik procedeer voor mijn staat’’. Het duurde even voordat de betekenis van deze zin tot mij doordrong. Maar wat ze hiermee bedoelt mag duidelijk zijn. Door misstanden bij Defensie aan te kaarten, hoopt de advocaat een verbeterde manier van afhandeling van oorlogsschade bij de staat te bewerkstelligen. Ook in het heetst van een oorlogsstrijd moet Defensie handelen volgens de regels van het oorlogsrecht. En dat probeert Nederland ook wel, “Amerika kan nog wel eens slordig zijn, maar Nederland doet echt niet zomaar iets.’’ Waar er wel een uitgebreid systeem van oorlogsrecht is, ontbreekt het de wereld nog aan wetgeving over de plichten om een oorlogsgebied ‘schoon’ achter te laten. Zegveld pleit voor een verplichting tot het afleggen van verantwoordelijkheid na een militaire interventie: “Als je in een oorlog miljoenen uitgeeft aan militaire middelen, dan kan je ook een fonds oprichten om je rommel op te ruimen’’. Zij vervolgt: “Ze komen en gaan weer’’. Voor oorlogsslachtoffers kan een financiële compensatie van groot belang zijn in het verwerkingsproces. “Rechterlijke veroordeling is maar een heel klein deel en alleen diplomatieke erkenning is heel goedkoop.’’ Volgens Zegveld moeten slachtoffers het gevoel hebben dat de desbetreffende staat er ook daadwerkelijk onder lijdt.

Geen water bij de wijn

Op de vraag of Zegveld bij mensenrechtelijke kwesties ook de grotere partij zou kunnen bijstaan, antwoordt ze resoluut ontkennend. Ze zegt door de jaren heen teveel gevormd te zijn. “Het gaat ook om geloofwaardigheid als advocaat.’’ Daarbij geniet ze zichtbaar enorm van het samen strijden met de slachtoffers. Als westerling een vertrouwensband opbouwen met slachtoffers die vaak een niet-westerse achtergrond hebben. “Ik had vanochtend nog Afghanen aan de telefoon, daar word ik zo blij van!’’ Over haar ambities is Zegveld dan ook erg duidelijk: doorgaan met wat ze doet. Hoewel ze meerdere malen is gepolst door Den Haag, ziet ze dat zelf totaal niet zitten. “Politiek is teveel een machtsspelletje, waar constant water bij de wijn moet worden gedaan.’’

Noordelijke provincies laten landelijk beleid los en testen massaal zorgmedewerkers







Noordelijke provincies laten landelijk beleid los en testen massaal zorgmedewerkers

Terwijl na het Zuiden het Westen van Nederland de grip op het coronavirus lijkt te verliezen, wordt de roep om meer testen luider. Onvoldoende capaciteit, is het antwoord. Dat gaat er bij Alex Friedrich, arts-microbioloog in het UMCG in Groningen, niet in. ‘Wij hebben ons losgekoppeld van het landelijke beleid en doen het gewoon bij zorgverleners: testen, testen, testen.’
22 maart 2020

Hij was er vroeg bij, afgelopen week. Normaal loopt hij elke ochtend tien kilometer hard, maar nu merkte hij dat hij wat moe was. ‘Ik heb me meteen die dag laten testen en ben verder thuis gebleven. Ik had eigenlijk nog geen echte klachten. De meeste mensen zouden dan nog gerust naar hun werk gaan, zorgmedewerkers kunnen zo twintig à dertig patiënten en collega’s besmetten.’
Met Alex Friedrich zelf gaat het elke dag een beetje beter. De arts-microbioloog en hoofd van de afdeling medische microbiologie en infectiepreventie van het UMCG in Groningen bleek afgelopen donderdag zelf besmet met het coronavirus. ‘Gisteren had ik nog koorts en had ik veel spierpijn, vandaag ben ik alleen nog erg moe.’
Om die reden en na inmiddels tientallen andere soortgelijke gevallen windt hij zich op over het stellige punt dat de basis vormt van het Nederlandse RIVM-beleid, namelijk dat je pas vanaf het moment dat je symptomen hebt besmettelijk bent en thuis moet blijven – en dat als gevolg daarvan alleen contacten worden opgespoord die contact hebben gehad met de positief geteste persoon nádat deze ziek werd. ‘Dat is gewoon niet waar, net zoals dat het niet waar is dat kinderen het virus niet kunnen overdragen. In de noordelijke provincies hebben we daarom van begin af aan gezegd: we rekenen twee dagen terug vanaf die eerste ziektedag en sporen ook die contacten op. Ten tweede, kinderen zijn besmettelijk ook al worden ze zelf niet ziek.’
Alex Friedrich, arts-microbioloog in het UMCG in Groningen.
Het is niet het enige punt waarop het beleid van de noordelijke provincies, Groningen, Drenthe, Friesland en Overijssel, verschilt van de landelijke, door het RIVM uitgestippelde lijn. ‘De epidemie is niet homogeen, wij bevinden ons in een andere fase dan Brabant. We moeten ervoor waken dat we overal hetzelfde doen.’
En dus heeft het noorden zich, in Friedrichs woorden, ‘op dat punt losgekoppeld van het landelijke beleid.’ Dat heeft niet alleen te maken met de afwijkende situatie waarin deze provincies zich bevinden, maar ook met verschillen in inzicht. ‘Het grootste risico is dat ziekenhuispersoneel besmet raakt en patiënten en collega’s gaat besmetten, die dan weer de regio in gaan. Ziekenhuizen kunnen daardoor tot stroomversnellers van de epidemie worden. Het landelijk beleid is tot nu toe om zorgmedewerkers niet meer te testen. Wij doen dat, net als een aantal andere ziekenhuizen, wel. Ik heb het, die ene keer dat ik bij een vergadering van het landelijke Outbreak Management Team was nog in de notulen laten zetten hoe belangrijk het is om besmetting van zorgmedewerkers te voorkomen. Maar dat is blijkbaar niet gelezen.’
Jullie aanpak wijkt duidelijk af van het landelijke beleid. Waar zit dat ‘m in?
‘Het lijkt erop dat in Nederland en andere landen in Europa de grieppandemieplannen zijn geactiveerd die zijn gemaakt na de pandemie met de Mexicaanse griep in 2009, zonder dat daar duidelijke aanpassingen in gemaakt zijn voor een risico zoals Sars-1 of nu dit Sars-CoV-2. Dat is geen aanpak van in de kiem smoren maar van dempen. “We kunnen toch niets doen om de verspreiding tegen te houden”, is het idee. Dat geldt inderdaad voor het griepvirus, maar dat is – zoals we zien - een heel ander scenario. Wat wij zijn gaan doen is zolang mogelijk proberen search and contain vol te houden’

Wat houdt dat in, search and contain?
‘Als er een zorgmedewerker of zijn/haar huisgenoot klachten heeft, testen we die persoon meteen, bij een positieve test gaat die in thuisquarantaine. Via de GGD kunnen zorgmedewerkers van andere ziekenhuizen ook bij onze screeningslocatie worden getest. Wij trekken dit samen met de regionale laboratoria. Omdat zorgmedewerkers rond 10 procent van de bevolking zijn heb je een redelijk goed beeld op wat gebeurt en houd je de centrale ziekenhuizen in de regio veilig. We doen uitgebreid contactonderzoek en alle personen die tot twee dagen voor de symptomen contact hadden met de patiënt wordt gevraagd twee weken in thuisquarantaine te gaan, sommigen worden meteen, anderen bij klachten getest. Zo houden we grip op de zaak. Tot nu toe hebben we daardoor de epidemie in het noorden nog steeds kunnen vertragen en zijn onze bedden vrij voor patiënten uit Brabant.’

Dus jullie zijn een beetje het Zuid-Korea van Nederland?
‘Nou ja, we hebben natuurlijk het geluk gehad dat we niet die golf hebben gehad zoals in Brabant door het carnaval. Maar wij hadden ook de vakantiegangers uit Italië en vooral Oostenrijk. Het westen van het land heeft net zoveel tijd gehad en dezelfde voordelen ten opzichte van Brabant. Als je nu kijkt naar het aantal besmettingen per honderdduizend inwoners doen we het echt een stuk beter. We gaan daarom door.’

Maar, hoe krijgen jullie het voor elkaar? Er is toch niet genoeg testcapaciteit in Nederland?
‘Ik heb nooit begrepen dat dat steeds wordt volgehouden. We hebben geen capaciteitsprobleem. Het kan dat een bepaald lab een tekort heeft aan bepaalde materialen, maar dat is business as usual, dat los je op. Zolang je niet afhankelijk bent van een commerciële partij is dat niet zo. We hebben zo’n partij ook niet nodig, want deze tests kun je in vrijwel ieder gewoon lab doen.’

Nu wordt er onder meer door bloedbank Sanquin ingezet op tests waarmee kan worden bepaald of iemand de ziekte heeft gehad – in lijn met het beleid gericht op groepsimmuniteit.
‘Dat is ook belangrijk, allebei is belangrijk. Hoe meer je allebei testen uitvoert, hoe minder blind je bent in de strijd tegen het virus. Wat mij zo verbaast: wij hebben relatief het hoogste aantal artsen-microbioloog in Europa. In ziekenhuizen zijn we de allerbeste in het opsporen van infecties zoals MRSA, en nu gebruiken we die hele capaciteit niet en kiezen we in plaats daarvan vrijwel volledig voor een syndroombenadering, op basis van de ziektesymptomen.’

Waar komt dat verhaal van die testcapaciteit dan vandaan en hoe heeft u zich eraan ontworsteld?
‘Toen het virus nog niet was gearriveerd is gezegd: er zijn straks twee testlabs, bij het RIVM en het Erasmus MC, en er komen twaalf opschalingslabs. Dat is nu achteraf een slechte keuze geweest, daardoor werd er enorm strikt geoordeeld en was de testcapaciteit snel op. In Italië en Duitsland is er aan het begin ook niet snel gehandeld, maar er is wel meteen vol ingezet op veel testen. Nu kunnen ze in Italië honderdduizend en in Duitsland honderdzestigduizend testen per week aan. Dat zou voor Nederland 33.000 testen per week betekenen. In het noorden hebben we al snel tijdens een groepsconferentie gezegd: het maakt niet uit wat het RIVM zegt, wij gaan alle labs voorbereiden. Dat zijn er vijf in totaal. Kijken we naar de getallen, dan testen we nu drie tot vier keer meer dan de rest van Nederland, bij minder inwoners.’

En dat werkt soepel?
‘Nou, we waren er klaar voor, alleen in het begin stuurde de GGD Groningen geen monsters in. Wij vroegen hun waarom. Landelijk beleid, zeiden ze. Dat hoeft niet, wij kunnen het aan, zeiden we. Maar we hebben geen mondmaskers, antwoordden ze. Toen hebben we een testfaciliteit op het terrein van het UMCG opgezet. De GGD bepaalt nu wie ze willen testen en hoeven daarbij niet strikt te zijn. De andere GGD’s in de regio doen dat nog niet, maar die hebben we er niet voor nodig. Het kan ook via huisartsen en arbodiensten en we testen ook zorgmedewerkers rechtstreeks. De mensen gaan hier naartoe en worden getest. Dat werkt heel goed.’

Gelooft u erin dat andere provincies met maatregelen terug kunnen naar de situatie waarin het noorden zich bevindt?
‘Eerst moeten we maar iedereen uit het idee helpen dat we er in mei vanaf zijn. Met geluk gaat de overdrachtssnelheid door de warmte en veranderend gedrag 20 procent omlaag, maar als er dan nog veel transmissie is helpt het alsnog niet. Je moet accepteren dat je een jaar of langer hiermee bezig bent.
In de gebieden waar het wijdverspreid is moet je het eerst een keer goed platleggen. Daarna moet je regionaal bepalen wat je doet. Dat kan bestaan uit regionale lockdowns, van bijvoorbeeld twee weken per drie tot vier maanden, afhankelijk van onder meer het aantal patiënten op de intensive care’s. Daarvoor moeten we nu al scenario’s bedenken. We moeten in elk geval uit de rol stappen dat het ons is overkomen en we er niks meer aan kunnen doen.’


Correctie 22/03: in de inleiding boven dit artikel is een wijziging doorgevoerd om de inhoud van het stuk beter te weerspiegelen.

woensdag 25 maart 2020

Coronavirus vaccine: when will it be ready?




Coronavirus vaccine: when will it be ready?

Human trials will begin imminently – but even if they go well and a cure is found, there are many barriers before global immunisation is feasible

When will a coronavirus vaccine be ready? Illustration by James Melaugh. When will a coronavirus vaccine be ready? Illustration by James Melaugh. Illustration: James Melaugh/The Observer
Wed 25 Mar 2020


E
ven at their most effective – and draconian – containment strategies have only slowed the spread of the respiratory disease Covid-19. With the World Health Organization finally declaring a pandemic, all eyes have turned to the prospect of a vaccine, because only a vaccine can prevent people from getting sick.

About 35 companies and academic institutions are racing to create such a vaccine, at least four of which already have candidates they have been testing in animals. The first of these – produced by Boston-based biotech firm Moderna – will enter human trials imminently.
This unprecedented speed is thanks in large part to early Chinese efforts to sequence the genetic material of Sars-CoV-2, the virus that causes Covid-19. China shared that sequence in early January, allowing research groups around the world to grow the live virus and study how it invades human cells and makes people sick.
But there is another reason for the head start. Though nobody could have predicted that the next infectious disease to threaten the globe would be caused by a coronavirus – flu is generally considered to pose the greatest pandemic risk – vaccinologists had hedged their bets by working on “prototype” pathogens. “The speed with which we have [produced these candidates] builds very much on the investment in understanding how to develop vaccines for other coronaviruses,” says Richard Hatchett, CEO of the Oslo-based nonprofit the Coalition for Epidemic Preparedness Innovations (Cepi), which is leading efforts to finance and coordinate Covid-19 vaccine development.
Coronaviruses have caused two other recent epidemics – severe acute respiratory syndrome (Sars) in China in 2002-04, and Middle East respiratory syndrome (Mers), which started in Saudi Arabia in 2012. In both cases, work began on vaccines that were later shelved when the outbreaks were contained. One company, Maryland-based Novavax, has now repurposed those vaccines for Sars-CoV-2, and says it has several candidates ready to enter human trials this spring. Moderna, meanwhile, built on earlier work on the Mers virus conducted at the US National Institute of Allergy and Infectious Diseases in Bethesda, Maryland.
Sars-CoV-2 shares between 80% and 90% of its genetic material with the virus that caused Sars – hence its name. Both consist of a strip of ribonucleic acid (RNA) inside a spherical protein capsule that is covered in spikes. The spikes lock on to receptors on the surface of cells lining the human lung – the same type of receptor in both cases – allowing the virus to break into the cell. Once inside, it hijacks the cell’s reproductive machinery to produce more copies of itself, before breaking out of the cell again and killing it in the process.

Donald Trump at the National Institutes of Health’s Vaccine Research Center in Maryland, 3 March.
Pinterest
 Donald Trump at the National Institutes of Health’s Vaccine Research Center in Maryland, 3 March. Photograph: Brendan Smialowski/AFP via Getty Images

All vaccines work according to the same basic principle. They present part or all of the pathogen to the human immune system, usually in the form of an injection and at a low dose, to prompt the system to produce antibodies to the pathogen. Antibodies are a kind of immune memory which, having been elicited once, can be quickly mobilised again if the person is exposed to the virus in its natural form.
Traditionally, immunisation has been achieved using live, weakened forms of the virus, or part or whole of the virus once it has been inactivated by heat or chemicals. These methods have drawbacks. The live form can continue to evolve in the host, for example, potentially recapturing some of its virulence and making the recipient sick, while higher or repeat doses of the inactivated virus are required to achieve the necessary degree of protection. Some of the Covid-19 vaccine projects are using these tried-and-tested approaches, but others are using newer technology. One more recent strategy – the one that Novavax is using, for example – constructs a “recombinant” vaccine. This involves extracting the genetic code for the protein spike on the surface of Sars-CoV-2, which is the part of the virus most likely to provoke an immune reaction in humans, and pasting it into the genome of a bacterium or yeast – forcing these microorganisms to churn out large quantities of the protein. Other approaches, even newer, bypass the protein and build vaccines from the genetic instruction itself. This is the case for Moderna and another Boston company, CureVac, both of which are building Covid-19 vaccines out of messenger RNA.
Cepi’s original portfolio of four funded Covid-19 vaccine projects was heavily skewed towards these more innovative technologies, and last week it announced $4.4m (£3.4m) of partnership funding with Novavax and with a University of Oxford vectored vaccine project. “Our experience with vaccine development is that you can’t anticipate where you’re going to stumble,” says Hatchett, meaning that diversity is key. And the stage where any approach is most likely to stumble is clinical or human trials, which, for some of the candidates, are about to get under way.

 How do I know if I have coronavirus and what happens next? – video explainer

Clinical trials, an essential precursor to regulatory approval, usually take place in three phases. The first, involving a few dozen healthy volunteers, tests the vaccine for safety, monitoring for adverse effects. The second, involving several hundred people, usually in a part of the world affected by the disease, looks at how effective the vaccine is, and the third does the same in several thousand people. But there’s a high level of attrition as experimental vaccines pass through these phases. “Not all horses that leave the starting gate will finish the race,” says Bruce Gellin, who runs the global immunisation programme for the Washington DC-based nonprofit, the Sabin Vaccine Institute.
There are good reasons for that. Either the candidates are unsafe, or they’re ineffective, or both. Screening out duds is essential, which is why clinical trials can’t be skipped or hurried. Approval can be accelerated if regulators have approved similar products before. The annual flu vaccine, for example, is the product of a well-honed assembly line in which only one or a few modules have to be updated each year. In contrast, Sars-CoV-2 is a novel pathogen in humans, and many of the technologies being used to build vaccines are relatively untested too. No vaccine made from genetic material – RNA or DNA – has been approved to date, for example. So the Covid-19 vaccine candidates have to be treated as brand new vaccines, and as Gellin says: “While there is a push to do things as fast as possible, it’s really important not to take shortcuts.”
An illustration of that is a vaccine that was produced in the 1960s against respiratory syncytial virus, a common virus that causes cold-like symptoms in children. In clinical trials, this vaccine was found to aggravate those symptoms in infants who went on to catch the virus. A similar effect was observed in animals given an early experimental Sars vaccine. It was later modified to eliminate that problem but, now that it has been repurposed for Sars-CoV-2, it will need to be put through especially stringent safety testing to rule out the risk of enhanced disease.

Britain’s Prime Minister Boris Johnson visits to the Mologic Laboratory in the Bedford technology Park, north of London.
Pinterest
 Britain’s Prime Minister Boris Johnson visits to the Mologic Laboratory in the Bedford technology Park, north of London. Photograph: Jack Hill/AFP via Getty Images

It’s for these reasons that taking a vaccine candidate all the way to regulatory approval typically takes a decade or more, and why President Trump sowed confusion when, at a meeting at the White House on 2 March, he pressed for a vaccine to be ready by the US elections in November – an impossible deadline. “Like most vaccinologists, I don’t think this vaccine will be ready before 18 months,” says Annelies Wilder-Smith, professor of emerging infectious diseases at the London School of Hygiene and Tropical Medicine. That’s already extremely fast, and it assumes there will be no hitches.
In the meantime, there is another potential problem. As soon as a vaccine is approved, it’s going to be needed in vast quantities – and many of the organisations in the Covid-19 vaccine race simply don’t have the necessary production capacity. Vaccine development is already a risky affair, in business terms, because so few candidates get anywhere near the clinic. Production facilities tend to be tailored to specific vaccines, and scaling these up when you don’t yet know if your product will succeed is not commercially feasible. Cepi and similar organisations exist to shoulder some of the risk, keeping companies incentivised to develop much-needed vaccines. Cepi plans to invest in developing a Covid-19 vaccine and boosting manufacturing capacity in parallel, and earlier this month it put out a call for $2bn to allow it to do so.

Once a Covid-19 vaccine has been approved, a further set of challenges will present itself. “Getting a vaccine that’s proven to be safe and effective in humans takes one at best about a third of the way to what’s needed for a global immunisation programme,” says global health expert Jonathan Quick of Duke University in North Carolina, author of The End of Epidemics (2018). “Virus biology and vaccines technology could be the limiting factors, but politics and economics are far more likely to be the barrier to immunisation.”

The problem is making sure the vaccine gets to all those who need it. This is a challenge even within countries, and some have worked out guidelines. In the scenario of a flu pandemic, for example, the UK would prioritise vaccinating healthcare and social care workers, along with those considered at highest medical risk – including children and pregnant women – with the overall goal of keeping sickness and death rates as low as possible. But in a pandemic, countries also have to compete with each other for medicines.

Chinese President Xi Jinping visits the Academy of Military Medical Sciences in Beijing.
Pinterest
 Chinese President Xi Jinping visits the Academy of Military Medical Sciences in Beijing. Photograph: Ju Peng/AP

Because pandemics tend to hit hardest those countries that have the most fragile and underfunded healthcare systems, there is an inherent imbalance between need and purchasing power when it comes to vaccines. During the 2009 H1N1 flu pandemic, for example, vaccine supplies were snapped up by nations that could afford them, leaving poorer ones short. But you could also imagine a scenario where, say, India – a major supplier of vaccines to the developing world – not unreasonably decides to use its vaccine production to protect its own 1.3 billion-strong population first, before exporting any.
Outside of pandemics, the WHO brings governments, charitable foundations and vaccine-makers together to agree an equitable global distribution strategy, and organisations like Gavi, the vaccine alliance, have come up with innovative funding mechanisms to raise money on the markets for ensuring supply to poorer countries. But each pandemic is different, and no country is bound by any arrangement the WHO proposes – leaving many unknowns. As Seth Berkley, CEO of Gavi, points out: “The question is, what will happen in a situation where you’ve got national emergencies going on?”
This is being debated, but it will be a while before we see how it plays out. The pandemic, says Wilder-Smith, “will probably have peaked and declined before a vaccine is available”. A vaccine could still save many lives, especially if the virus becomes endemic or perennially circulating – like flu – and there are further, possibly seasonal, outbreaks. But until then, our best hope is to contain the disease as far as possible. To repeat the sage advice: wash your hands.
 This article was amended on 19 March 2020. An earlier version incorrectly stated that the Sabin Vaccine Institute was collaborating with the Coalition for Epidemic Preparedness Innovations (Cepi) on a Covid-19 vaccine.
Topics