zaterdag 13 maart 2021

Hoe ambtenaren tijdens de campagne de kabinetsformatie al voorbereidden

 


Hoe ambtenaren tijdens de campagne de kabinetsformatie al voorbereidden

Deze week: de formatiesecretarissen van AZ, ‘de lijst’ van Financiën, de les van Docters van Leeuwen, de tas van Wopke, een belofte aan Omtzigt, een wankel CDA. Ofwel: hoe ambtenaren in de campagne de formatie voorkookten.



Hoge ambtenaren van het ministerie van Financiën troffen begin deze week een bijzonder bericht op hun scherm aan. Het kwam van het secretariaat van de minister, Wopke Hoekstra, ook lijsttrekker van het CDA.

Je kon eruit opmaken dat het departement in deze periode maar beperkt kan leunen op zijn hoogste politieke baas. Ambtenaren die stukken wilden aanleveren voor Hoekstra’s loodgieterstas – het dagelijkse huiswerk van elke minister – werd vriendelijk verzocht zich even in te houden.

De minister had er deze en volgende week amper tijd voor. Er stond: ‘Di. 9/3 GEEN TAS.’ ‘Wo. 10/3 GEEN TAS; alleen SPOEDSTUKKEN.’ ‘Do. 11/3 GEEN TAS; alleen SPOEDSTUKKEN.’ ‘Vrij. 12/3 GEEN TAS.’ Enzovoort. ‘Dit geldt tot ma. 22 maart.’

Het is op Financiën geen gebruik dat ministers in campagnetijd hun bestuurlijke werk inperken. Hoekstra’s voorganger Jeroen Dijsselbloem (PvdA), in 2017 nog Kamerkandidaat (zij het geen lijsttrekker), werkte zijn stukken gewoon af. Voor een andere voorganger, Gerrit Zalm, VVD-lijsttrekker in 2003, gold hetzelfde.

Sommige topambtenaren waren deze week ontstemd over het bericht. Al had je er ook die begrip toonden: Hoekstra werd laat lijsttrekker, en moest veel bijspijkeren – wat zijn haperende campagne laat zien.

Het voorval illustreerde ook dat het landsbestuur tijdens de verkiezingscampagne vaak overgaat naar het ambtelijk apparaat.

Want terwijl de lijsttrekkers niet van de televisie zijn te slaan, treft ambtelijk Den Haag, en vooral de ministeries van Algemene Zaken en Financiën, de laatste voorbereidingen voor een politiek-ambtelijke krachtproef die volgende week donderdag begint, daags na de verkiezingen: de kabinetsformatie.

De periode waarin de politiek invloedrijkste beslissingen vallen. En het fascinerende is: hoewel alleen politici daarop later worden aangesproken, is zo’n formatie van begin tot eind een door ambtenaren gevoede operatie.

Ervaren mensen in de bureaucratie kunnen je precies uitleggen waarom er in de slotweken van een campagne zo veel ambtelijke activiteit is.

Een oud-topambtenaar vertelde hoe hij als beginneling een wijze les kreeg van wijlen Arthur Docters van Leeuwen, oud-hoofd van de AIVD en het Openbaar Ministerie. „Hij zei: de campagne is de periode waarin je ambtelijk zaken in beweging kunt brengen.”

Een oud-informateur formuleerde het zo: „Elk ministerie weet: dit is het moment om zaken te doen.”

Het werkt als volgt. Voordat partijen hun verkiezingsprogramma’s gaan schrijven, publiceert de Inspectie Rijksfinanciën (IRF), toezichthouder voor het ministerie van Financiën op de departementale begrotingen, een lijst van mogelijke maatregelen in de nieuwe periode. Honderden opties, variërend van halvering van het aantal Kamerleden tot en met verdubbeling van de vluchtelingenopvang.

Vorig jaar september kwam de lijst uit, even later gevolgd door advies van de ambtelijke Studiegroep Begrotingsruimte. Bijna alle partijen gebruiken deze documenten als basis voor hun programma. Maar de ambtelijke omzwachteling van partijen houdt hier niet op. Nadat verkiezingsprogramma’s zijn gewogen door de planbureaus, volgt het bureaucratische eindoordeel.

IRF maakt daarvoor een ‘update’ van de lijst mogelijke maatregelen, gebaseerd op de verkiezingsprogramma’s en de doorrekeningen: dát is ‘de lijst’ die het keuzemenu voor de formatieonderhandelaars wordt. En alle topambtenaren weten: als je kans wil maken op extra geld, of ongewenste bezuinigingen wil ontlopen, is die lijst je kans.

Vandaar de ambtelijke notie dat je er vóór de formatie bij moet zijn.

En IRF is niet van de zachte aanpak. Een topambtenaar noemde ze „de grootinquisiteurs van Den Haag”. Zij kunnen begrotingsposten naar eigen goeddunken doorlichten, „en dan ben je meestal het haasje”.

Ook werkt IRF op basis van de verkiezingsprogramma’s al voor de formatie compromisvoorstellen uit. Het doel is, zei een oud-IRF-ambtenaar, „dat je op elke denkbare vraag uit de formatie voorbereid bent”.

Dit verklaart ook waarom topambtenaren, anders dan de meeste lijsttrekkers, al maanden weten wie de ambtelijke secondanten – ‘secretarissen’ – van de formatie worden: zij zijn straks de schakel tussen de onderhandelingstafel en de ministeries.

Het gaat om twee mensen van Algemene Zaken, plaatsvervangend secretaris-generaal Bart van Poelgeest en raadadviseur Irene Jansen. Van Poelgeest werkt al twintig jaar op Algemene Zaken en was bij talrijke formaties betrokken. Jansen, eerder werkzaam op Financiën, begon in 2017 als raadadviseur van Rutte.

Topambtenaren weten: een open lijn met deze twee is de beste kans om gewenste inzichten op de formatietafel te krijgen.

Komende donderdag is het grote moment: dan gaat de ambtelijke voorbereiding na al die maanden over in handen van de politiek. Kamervoorzitter Khadija Arib (PvdA) brengt de lijsttrekkers samen in een kamer naast de oude vergaderzaal om op basis van de verkiezingsuitslag – vermoedelijk – een verkenner te benoemen, die voorkeuren van partijleiders inventariseert.

‘De politiek-staatsrechtelijke boekhouding’, heet dat op Algemene Zaken.

Duidelijk is dat de verkenner geen eenvoudig taakje wacht. De VVD wil een snelle formatie, om de corona-aanpak niet te schaden. Partijen sympathiseren daarmee – maar er zijn complicaties.

Naarmate de VVD groter wordt, zullen partijleiders een hogere prijs voor samenwerking vragen. Als de nieuwe coalitie een meerderheid in de Eerste Kamer wil, heb je bijna zeker een vijfpartijenkabinet nodig. De kans op een deal tussen D66 en ChristenUnie over medisch-ethische kwesties is miniem, wat de snelheid niet zal bevorderen.

En enkele partijen willen beginnen met onderhandelen over de inhoud. Daarvoor kan de aanpak van 1994 – toen kandidaat-premier Kok een ‘proeve van een regeerakkoord’ schreef – een uitweg zijn: Rutte die een conceptakkoord schrijft op basis waarvan partijen besluiten of ze meepraten. Interessant – maar ook riskant.

Er komt bij dat de dynamiek van de campagne het niet ondenkbaar maakt dat D66, na de VVD en de PVV, de derde partij wordt. Dan kan Hoekstra het ministerschap van Financiën vermoedelijk niet continueren, en valt het ministerie toe aan D66 – met Wouter Koolmees als logische kandidaat.

Het toont aan dat het CDA, voor de VVD cruciaal in een coalitie met progressievere partijen, na verkiezingsdag in een diep gat kan vallen. Woensdag schetste NRC al het sluimerende ongenoegen in de partij over de campagne, de naam Pieter Omtzigt viel, en een zwakke uitslag kan Hoekstra verder onder druk zetten.

Een partijprominent vertelde me donderdag dat hij liever ziet dat Hoekstra het stokje overgeeft aan Omtzigt. Het geluid klinkt breder in de partij.

Complicatie is dat Hoekstra eerder intern de indruk wekte dat hij Pieter Heerma als co-onderhandelaar in de formatie wil. Maar volgens direct betrokkenen zegde Hoekstra donderdagavond 10 december – de dag dat Hugo de Jonge zich terugtrok als partijleider – in aanwezigheid van drie CDA-getuigen die rol aan Omtzigt toe.

Rond Hoekstra wordt daarvan nu gezegd: eerst maar zien of we duo-onderhandelingen krijgen.

Het oogt allemaal zo volatiel dat je niet verbaasd moet zijn als de partij een lastige start van de kabinetsformatie tegemoet gaat.

Want zo werken formaties ook: tegenover het gebrek aan drama dat topambtenaren bij al die eindeloze voorbereidingen produceren, staat doorgaans de overdosis drama die politici daarna leveren.

https://www.nrc.nl/nieuws/2021/03/13/hoe-ambtenaren-tijdens-de-campagne-de-kabinetsformatie-al-voorbereidden-a4035423

Allen v Farrow takes Dylan Farrow's accusation seriously. She deserves no less

 

Allen v Farrow takes Dylan Farrow's accusation seriously. She deserves no less

Some critics say the documentary feels formulaic. It may be because sexual abuse of the type alleged is a deeply formulaic phenomenon, with recognizable patterns

Sat 13 Mar 2021 11.13 GMT


‘Why does belief of survivors continue to be such a rare and surprising twist in the story of a sexual abuse victim?’ Photograph: Time & Life Pictures/The LIFE Picture Collection/Getty Images

O

ne of the most striking things about Allen v Farrow – the four-part HBO documentary about the child sexual assault allegation made against Woody Allen in 1992, and the civil suits, criminal investigations, and ugly media blitz that followed – is how familiar it all is. In part this is because the events covered are by now three decades old, and have been extensively discussed in the press, most impressively by Maureen Orth in Vanity Fair, and by Dylan Farrow, the daughter Allen allegedly molested when she was seven years old, in the New York Times. But the allegations are also familiar because of how closely Allen’s alleged conduct hews to typical patterns of abuse.

True, there are elements of the story that are decidedly not normal. Most accused child sexual abusers are not famous movie directors, as Allen is. Most cannot promise their victims roles in movies in exchange for their compliance, as Allen allegedly did. Most do not commit their abuse in the attics of quaint Connecticut country houses, while multiple babysitters and a full-time live-in French tutor scour the grounds, looking for the child, as Allen allegedly did. But many of them do the other things that Dylan says Allen did, and in the circumstances that she says he did it: they use the child’s trust in them and their power within the child’s life to acclimate the victim to more and more explicit sexual contact. They isolate them from other family members, and eventually they abuse them, all the while promising rewards for their cooperation and silence. In its examination of Dylan Farrow’s account of her childhood relationship with her adoptive father, Woody Allen, Allen v Farrow documents this pattern with an unwavering detail that makes the series difficult to watch, and Dylan Farrow herself very hard to not believe.

Some critics have said that Allen v Farrow feels formulaic, too much like other #MeToo stories. If that’s true, it is because sexual abuse of the kind alleged in the series is itself a deeply formulaic phenomenon, with recognizable patterns. These patterns are not difficult to identify even if you’re lucky enough to have only a tangential exposure to sexual violence. Perpetrators are usually men, and victims are usually women or girls. The victim is usually someone close to the attacker, but lower on a social or institutional hierarchy – she has less money, or less seniority, or less privilege, or she’s younger. In the aftermath of the abuse, the plot becomes even more reliably grim: she is usually disbelieved, or blamed, or told what happened to her was not really that bad, or told that she deserved it, or told that she’s delusional. Meanwhile, she will watch as her perpetrator’s perspective on the abuse is seen as more interesting and credible.

But Allen v Farrow, like other narrative works that present sexual abuse stories from a victim’s perspective, attempts to interrupt the usual progression of a sexual violence storyline – abuse, disbelief and dismissal – by introducing the potential for a different plot point: vindication.

The particular kind of abuse that Dylan alleges against Allen, incest, also has recognizable patterns. “Incest” is a term that often implies consent, or at least some sort of mutuality, but in reality, incest is what happens when the power imbalances inherent in the family structure are harnessed as a tool of sexual assault. Most often, incest is committed by older male family members against younger female family members – by fathers against their daughters, that is, or by older brothers or cousins against younger girl children. In a typical case, the abuser proceeds through several phases in his relationship to the child: first grooming, then isolation, then abuse, then blame. Dylan’s account, presented in Allen v Farrow, is eerily textbook. According to Dylan, Allen first besieged her with attention, affection and praise. He suggested to her that he, and not her mother, was her primary and most trustworthy parent. Then he began to abuse her, committing acts that became more and more physical and sexually suggestive. He would allegedly cuddle her in her underwear, cup her buttocks with his hand, and instruct her on how to suck his thumb. Then he allegedly molested her in the attic. Then he denied it. Check, check, check, check.

But also central to the formula of incest abuse are the denial and disbelief of those around the child victim. Dylan’s mother, Mia Farrow, did not react this way. Instead, she took Dylan to a pediatrician, and videotaped her describing the abuse – footage that is played in the documentary series to haunting effect. Allen says that his sexual relationship with Mia’s daughter Soon-Yi, which she had discovered the previous winter, drove Mia into a state of vengeful delusion, and that this is why she accepted Dylan’s account of abuse. But there is another way to interpret the relationship between the two events: after the discovery that Allen had been sleeping with one of her other daughters, Mia was able to interpret Dylan’s accusation not as unfathomably atypical of Allen, but as a part of a pattern. If anything, this is the element that makes Dylan’s story of sexual abuse unusual: when she told her mother that she had been molested, her mother believed her.

Why does belief of survivors continue to be such a rare and surprising twist in the story of a sexual abuse victim? Maybe because to believe a victim’s account of incestuous abuse means to share in the burden of her pain, and that burden is one that most people do not feel capable of carrying. Denial is easier when acceptance feels impossible. The frequency of incest is hard to measure, but one study found that one in 20 families with a female child have had an incident of father-daughter incestuous abuse. In blended families like Farrow’s, the rates are significantly higher: one in seven such families have had an incident of stepfather-stepdaughter incestuous abuse. But in spite of this disturbing prevalence, public discussions of incestuous child abuse remain taboo. Perhaps the banality of this particular evil is one that many of us still can’t look at clearly.

Allen, of course, assigned himself his own role to play, both in his movies and allegedly in his real life. He cast himself as bumbling, neurotic, flawed and inadequately masculine, and all of this was meant to endear him to his viewers, and to those around him, as adorably maladjusted. But in his films, these personal flaws always need to be redeemed by the end of the 90 minutes, and Allen’s character is nearly always compensated for the pain and humiliation of neurosis with sexual access to a woman – usually one much, much younger than him. In the movies, his neurotic, self-doubting persona is what makes him seem too weak and shambolic to really commit harm, and also what makes it seem narratively appropriate that he always gets the girl.

In Allen v Farrow, the film-makers spend extensive time chronicling the theme of much older men paired with much younger women in Allen’s work, visiting draft scripts housed in the Allen archives at Princeton that show him repeatedly revising downward the ages of his movie love interests. A montage plays of scenes from his movies in which Allen kisses actresses young enough to be his daughters or grandaughters – Juliette Lewis, Mira Sorvino, Mariel Hemingway. They trace, too, the same theme in his life, chronicling his real-life relationships with much younger women such as the teenage model Christina Engelhardt. She appears on camera, now a grown woman, to recount how she began a relationship with the adult Allen when she was in high school, an event she says has damaged her.

Allen’s art and his life are not identical, but any attempt to totally separate the two becomes difficult, if not outfight foolhardy, when the artist so transparently uses his art as an avenue for wish fulfillment. The series suggests that for Allen, in his films and in his life, the alleged sexual abuse of women and girls was a conciliation for his sense of emasculation, but also that his performative emasculation proved a useful cover for his abuse. This is a recognizable formula, too – a repetitive, unimaginative and damaging one.

The very repetitiveness and predictability of sexual abuse are part of why the disbelief of women is often expressed as a refusal of pattern recognition. According to Allen and his defenders, his art is fiction and not representative of his inner psyche, his relationship with Soon-Yi Previn is loving if unconventional, other women who have accused him of impropriety when they were young are either lying or overstating their harm, and Dylan’s account is a lie concocted by her scorned and vengeful mother. It’s possible that all this is true, but to believe that you would have to believe in a long series of implausible coincidences, vast conspiracies of female vindictiveness and lies, including multiple incidents of perjury, and remarkable and consistent bad luck on Allen’s part. It would require you to believe that Allen’s prolifically inappropriate behavior towards Dylan was all a misunderstanding, and that Dylan herself, now an adult, has been living a lie for decades. These propositions are fantastical and unlikely, like something out of a movie. At a certain point, the refusal to see a pattern in Allen’s art and alleged conduct transforms into complicity.

If there is a singular takeaway from Allen v Farrow, it is the danger of this willful ignorance. The series is the most rigorous and detailed look at the case from Dylan’s perspective yet. It is fiercely and defiantly loyal to her, and as a document of the experience of abuse and its aftermath, it is moving, elegant, and sensitive. The last episode in particular pays touching attention to Dylan’s full humanity, the adult life she has had the tenacity and strength to build in the aftermath of what happened to her.

But the documentary is also hemmed in by the need to justify this loyalty, to pre-emptively address the counterarguments that will be made by Allen’s defenders and to explain, over and over again, why believing Dylan is reasonable. If #MeToo narratives can be said to have their own formal conventions, this is one of them: the constant need to anticipate the skepticism of a doubting audience, and to legitimize an accusing woman’s story with the credibility of investigation, institutional support and the testimony of male experts. It’s a reasonable stance for the series to take, but the very necessity of this approach can be dispiriting. After all, a series like Allen v Farrow would not have been necessary if the public had believed Dylan in the first place.

donderdag 11 maart 2021

Onderzoeksjournalist Sander Rietveld: ‘Orthodox christelijk en ­radicaal-rechts delen eenzelfde verlieservaring’

 

Onderzoeksjournalist Sander Rietveld: ‘Orthodox christelijk en ­radicaal-rechts delen eenzelfde verlieservaring’


Wat maakt orthodoxe christenen vatbaar voor radicale en populistische denkbeelden? Sander Rietveld, calvinistisch opgevoed, deed onderzoek naar de financiering van politici als Trump en Baudet. Hij schreef een boek over de cultuuroorlog die sinds de jaren zeventig vanuit christelijk Amerika naar Nederland is overgewaaid.

Als ze het maar niet ontdekken, denkt Sander Rietveld, kijkend naar de militairen die hun machinegeweren op de caravan richten. Het is de zomer van 1988, hij is 14 jaar. Met zijn ouders en zusje staat hij stil bij de grensovergang Helmstedt-Marienborn, de Oost-Duitse grens. Ze zijn onderweg naar Polen en hebben heilig smokkelwaar bij zich.

In een dubbele bodem van de caravan zijn honderden bijbels verstopt. Een paar weken eerder hebben hun ouders zijn zusje en hem in vertrouwen genomen. Onder het mom van een gezinsvakantie gaan ze een geheime reis maken, als vrijwilligers van de orthodox-protestantse stichting Kom over en help. Ze mogen er niemand over vertellen.

In Oostbloklanden is, onder het juk van het Sovjetregime, het drukken van bijbels verboden en worden kerken scherp in de gaten gehouden. Rietvelds calvinistische ouders vinden het hun christenplicht om onderdrukte geloofsgenoten te helpen.

Na anderhalf uur wachten, mogen ze doorrijden. ‘Niet juichen, niet opvallen’, zegt vader Rietveld. Het is gelukt. Duizend kilometer verderop, in het Poolse stadje Przemysl, levert zijn vader de bijbels af bij een predikant. Daarna rijden ze weer naar huis en is de vakantie voorbij.

Als Sander Rietveld (46) nu terugdenkt aan die reis, realiseert hij zich dat er toen twee zaken in zijn bewustzijn zijn gegrift. Het besef dat christenen slachtoffers zijn van onderdrukking. En het idee dat ‘links’ de belangrijkste vijand is van het geloof. Denkbeelden die verankerd zijn in het collectieve bewustzijn van orthodoxe protestanten.

In zijn werk als onderzoeksjournalist voor het tv-programma Zembla kwam hij de afgelopen jaren dat soort opvattingen ook tegen bij een andere groep: populistisch en radicaal-rechts. En toen hij onderzoek deed naar de financiering van Donald Trump, of van Thierry Baudet en FvD, viel hem op dat in hun periferie steevast conservatieve christenen te vinden waren.

Hij begon zich af te vragen wat zij daar deden, vertelt hij. ‘Wat zit er in het geloof waarin ik ben opgevoed wat deze mensen vatbaar maakt voor radicale en populistische denkbeelden?’ Hij ging in kaart brengen om welke christelijke clubs het ging en vond een wereldwijd netwerk van actiegroepen en geldstromen.

Het resultaat van zijn zoektocht is te lezen in zijn net verschenen boek Nieuwe kruisvaarders – De heilige alliantie tussen orthodoxe christenen en radicaal-rechtse populisten. Het is een verslag van de cultuuroorlog die sinds de jaren zeventig vanuit christelijk en rechts Amerika naar Nederland is overgewaaid. Rietveld beschrijft hoe het rode gevaar van het communisme werd ingeruild voor nieuwe onderwerpen om tegen ten strijde te trekken: abortus, de islam, globalisering en de emancipatie van vrouwen, immigranten en homoseksuelen.

Dat zijn precies de thema’s die de traditionele christelijke waarden van familie en gemeenschap zouden bedreigen en die radicaal-rechts gebruikt om hun identiteit mee af te bakenen. Beide groepen hunkeren naar een geïdealiseerd verleden en hebben wat Rietveld een ‘verlieservaring’ noemt.

Wat fascineert u het meest aan die alliantie?

‘Er schuilt een paradox onder hun samenwerking. Een strikte seksuele moraal is voor veel orthodoxe christenen zo ongeveer het belangrijkste dat God heeft voorgeschreven. Toch steunde 80 procent van de witte evangelische christenen in Amerika een president die opschept over aanrandingen en die vele affaires had, onder meer met een pornoactrice.

‘In Nederland steunen veel orthodoxe christenen Thierry Baudet, die een foto van zichzelf naakt bij een zwembad op Instagram zet, een erotische roman heeft geschreven en tal van seksistische uitspraken heeft gedaan over vrouwen. Zowel Trump als Baudet is een narcist en pestkop, bepaald niet het nederige, christelijke ideaalbeeld.’

Is dat een kwestie van door de vingers kijken?

‘Deels is het een transactie, ja. Bij Trump bijvoorbeeld: wij geven jou onze steun en jij geeft ons conservatieve rechters. Maar het gaat dieper dan dat. Er zit iets in het machogedrag van Trump en Baudet dat wortels heeft in bepaalde vormen van het christendom. Namelijk: er is een rolverdeling tussen mannen en vrouwen. Het idee is dat God mannen sterk heeft geschapen. Hij heeft ze testosteron gegeven om ze agressief te maken, zodat ze hun familie en hun land kunnen verdedigen. Ze zijn heersers en begaan weleens een misstap. Dat is hun aard.

‘In de evangelische wereld is het boek De ongetemde man van de christelijke auteur John Eldredge al jaren een bestseller. De man verkeert in crisis, volgens Eldredge, omdat hij geen strijder meer kan zijn. Hij schrijft dat mannen zijn gemaakt om ‘ten strijde te trekken, een avontuur te beleven en een mooie vrouw te redden’. Soms heeft dat iets militants, zeker in Amerika. Gelovigen uit die kringen maakten deel uit van de meute die het Capitool bestormde in januari. Je zag daar vlaggen van kruisvaarders en andere christelijke symbolen.’

Andersom lijkt ook een transactie gaande. Populistisch rechts is vaak kritisch op moslims omdat ze antihomo zijn, terwijl dat christenen wordt vergeven.

‘Ik denk dat het verdedigen van homo- en vrouwenrechten van rechts voor een groot deel een stok is om de islam mee te slaan. In kringen rond PVV en Forum leeft zeker homofobie en vrouwenhaat. Van Forum weten we dat ook door die appjes. De vraag of je zus met een zwarte man mag thuiskomen, is zowel racistisch als seksistisch. Of kijk wat er met Dion Graus gebeurt bij de PVV: hij dwong zijn vrouw tot seks met zijn beveiligers. En Wilders grijpt niet in.

‘Op vrouwen- en homorechten tamboereren heeft weinig te maken met wat men bij die partijen echt vindt van homo’s en vrouwen. Zie ook de allianties met homofobe politici uit Polen en Hongarije, zoals de Poolse partij PiS waarmee FvD in Europees verband samenwerkt, of de vriendschap tussen Wilders en Viktor Orbán. Ik vraag me dus af of het een transactie is. Het ligt veel dichter bij elkaar dan op het eerste gezicht lijkt. Ook rechtse populisten houden van een traditionele verdeling tussen man en vrouw, waarbij homo’s het heilige instituut gezin bedreigen.’

‘Orthodoxie biedt duidelijkheid, de werkelijkheid is zwart-wit, wij tegenover de wereld, morele keuzes zijn helder.’ Beeld Katja Poelwijk
‘Orthodoxie biedt duidelijkheid, de werkelijkheid is zwart-wit, wij tegenover de wereld, morele keuzes zijn helder.’Beeld Katja Poelwijk

Rietveld beschrijft in zijn boek hoe geld van een aantal conservatieve christelijke miljardairs uit Amerika, onder meer met Nederlandse wortels, wordt ingezet in Europa om de cultuuroorlog aan te zwengelen. In het afgelopen decennium zou vanuit die hoek minstens 90 miljoen euro zijn uitgegeven om de boodschap aan deze kant van de oceaan te verspreiden.

Neem de familie DeVos, goed voor 5 miljard dollar en lid van dezelfde kerk als de Amerikaanse ambassadeur in Nederland, Pete Hoekstra. Die familie financiert de schimmige organisatie Council for National Policy (CNP), die de ledenlijst geheimhoudt, de polarisatie zoveel mogelijk wil aanwakkeren en probeert te voorkomen dat minderheden, zoals latino’s en Afro-Amerikanen, gebruikmaken van hun stemrecht.

Geld van de familie DeVos komt onder meer terecht bij de lobbyclub Transatlantic Christian Council (TCC) van Henk Jan van Schothorst, voormalig SGP-medewerker. Gevraagd naar de antidemocratische opvatting van zijn financier, zegt Van Schothorst van niets te weten. Bovendien, zegt hij: ‘Ik ben maar een heel kleine speler.’ Dat klopt, schrijft Rietveld, maar Van Schothorst maakt wel deel uit van een groeiende geldstroom onze kant op.

Wat merken we concreet van dat christelijke lobbygeld in Nederland?

‘In Nederland niet zoveel. Die geldschieters weten ook dat wij een van de meest seculiere landen ter wereld zijn en dat iets als het homohuwelijk hier niet meer zal worden teruggedraaid. Maar op Europees niveau zijn er netwerken, waarin ook ChristenUnie en SGP participeren, die extreme standpunten hebben en doelen verwezenlijken, vooral in Oost-Europa. Denk aan de Poolse wet die ‘indoctrinatie met homo-ideologie’ verbiedt en de wet in Hongarije die homostellen verbiedt om te adopteren. Ook in Rusland is er een wet die ‘homopropaganda’ verbiedt.

‘Als je kijkt naar het wensenlijstje van het manifest Restoring the Natural Order, dat is opgesteld door conservatieve lobbyclubs verenigd onder de naam Agenda Europa, schrik je je wild. Ze willen scheiden onmogelijk maken, een verbod op de pil, ivf, abortus en het homohuwelijk, zelfs homoseksualiteit strafbaar maken en alle antidiscriminatiewetten afschaffen. Dat is terug naar de Middeleeuwen. 

‘De SGP en ChristenUnie zijn dragende partijen in de European Christian Political Movement (ECPM), waarvan de Nederlandse directeur Leo van Doesburg tot in zijn nek in Agenda Europe zit. Als je als Nederlandse christelijke partij participeert in dat soort netwerken, wat zegt dat dan over je morele kompas?’

Rietveld groeide op in Hasselt, vlak bij Zwolle. Geloven was een ernstige zaak. Twee keer per zondag naar de kerk. Op zijn middelbare school – de Pieter Zandt Scholengemeenschap, vernoemd naar de voormalig SGP-leider – behoorde hij tot de minder strikten. Hij had thuis wél een televisie.

Het klinkt misschien beklemmend, zegt Rietveld, maar het was een warme en eensgezinde omgeving. ‘Orthodoxie biedt duidelijkheid, de werkelijkheid is zwart-wit, wij tegenover de wereld, morele keuzes zijn helder.’

‘Als je overal vijanden ziet, en je bent een minderheid, dan voel je je al gauw een slachtoffer.’ Beeld Katja Poelwijk
‘Als je overal vijanden ziet, en je bent een minderheid, dan voel je je al gauw een slachtoffer.’Beeld Katja Poelwijk

Pas na zijn studie politicologie in Leiden begon zijn wereldbeeld barstjes te vertonen, maar helemaal afscheid van het geloof nam hij niet. ‘Het christelijke verhaal van zelfopoffering en vergeving vind ik heel inspirerend. De eeuwenoude traditie en gemeenschap zou ik niet willen missen.’ Een cultuurchristen (iemand die de tradities en waarden van het geloof belangrijk vindt, maar niet gelovig is) is hij niet. ‘Ik geloof nog steeds in God, ook al weet ik niets zeker. Ik ga nog naar een kerk.’

Hij wil benadrukken dat wat hij beweert niet geldt voor alle christenen. ‘Verreweg de meeste gelovigen, ook veel orthodoxe christenen, moeten niets hebben van radicaal-rechts, van xenofobie. Voor hen staat het geloof voor gelijkheid. Maar net als alle religies heeft ook het christendom duistere kanten. Er is een groep met antitolerante en antidemocratische denkbeelden.’

De twijfel die hij vroeger als zonde zag, waardeert hij nu juist. ‘Het behoedt je voor valse zekerheden en voor het afschrijven van mensen die andere overtuigingen hebben.’

Het is ook die neiging tot wij-tegen-zijdenken, ziet hij nu, die orthodoxe christenen en rechtse populisten zo vatbaar maken voor complot- en ondergangstheorieën. ‘Er moet een duidelijke verklaring voor alles zijn, een schuldige. Dan kom je uit bij complotdenken. Dat biedt diezelfde eenvoudige oplossingen.’

Dat strookt ook weer met het slachtofferdenken.

‘Als je overal vijanden ziet, en je bent een minderheid, dan voel je je al gauw een slachtoffer. Van de seculiere linkse elite, van de ondermijners, zoals Baudet zei, de journalisten, wetenschappers, architecten, academici en kunstenaars. Dat valt samen. Je ziet ook dat complottheorieën naar elkaar toe groeien. QAnon, het idee van een satanische groepering die de samenleving naar de hand wil zetten, is bij radicaal-rechts populair, maar ook in evangelische kringen.’

Dat sluit aan bij de eindtijdtheorie dat er een antichrist zal opstaan. En Baudets idee dat onze beschaving de ondergang nabij is.

‘Ja, sommige christenen, vooral in evangelische hoek, zien nu al een voorafschaduwing daarvan in de Verenigde Naties, een heel foute organisatie volgens hen. Eigenlijk alle internationale samenwerking is verdacht. Die wereldregering zal iedereen onder haar heerschappij brengen en zal alle christenen vervolgen, is het idee. Uiteindelijk zal dan een strijd plaatsvinden waarbij Christus terugkeert op aarde en alle vijanden worden vernietigd. Daar worden populaire boeken en films over gemaakt, een soort christelijke horrorpulp.’

En als je zo denkt, is de stap naar de rechtvaardiging van geweld een kleine?

‘Voor sommige groepen wel, ja. Binnen het dominionisme, een stroming met miljoenen volgers wereldwijd, is het idee dat christenen de heerschappij moeten heroveren. Je gaat een glibberig pad op. Je gaat de vijand dehumaniseren: het is oké als alle ongelovigen aan het eind der tijden worden uitgeroeid. Dat is hun verdiende loon. Dan is het niet schokkend om te zeggen: met de rechten van moslims hoeven we niet zo prudent om te gaan.’

Baudet noemt zichzelf een cultuurchristen. Houdt dat verband met zijn neiging om te denken in termen als omvolking?

‘De christenheid is voor Baudet geen verzameling gelovige individuen, maar christendom, een domein, een plaats en gemeenschap waarbinnen de christelijke cultuur dominant is. Die gemeenschap moet zuiver blijven, homogeen. Om met Baudet te spreken: dominant blank. Dat is het idee van bloed en bodem.

‘Aan de andere kant ziet Baudet wel dat zijn cultuurchristendom onhoudbaar is als je dat loskoppelt van het ware christendom. Dan blijft het in de lucht hangen, dan is het nergens op gebaseerd, omdat het geen wortels heeft. Daarom heeft hij een verbond nodig met echte gelovigen en hecht hij zo aan de goedkeuring van de SGP.’

Die goedkeuring lijkt hij nu te verliezen. Kees van der Staaij zei vorige week in Nieuwsuur dat de partijen nooit hebben samengewerkt.

‘Baudet maakt het nu wel erg bont, met zijn ideeën over corona. En ook de beschuldigingen van antisemitisme binnen Forum helpen niet mee, dat is een breekpunt voor veel christenen. Joden nemen een belangrijke plek in het geloof in. Islamofobie daarentegen is niet zo erg, daar bezondigen ze zich zelf ook aan.’

De islam is de belangrijkste gemeenschappelijke vijand van populistisch rechts en orthodoxe christenen. U noemt de angst voor islamisering ‘volledig uit de lucht gegrepen’.

‘Het idee dat er in Nederland een islamitische meerderheid komt die de godsdienstvrijheid zal afschaffen, zoals Gert-Jan Segers van de ChristenUnie suggereerde, slaat nergens op. De cijfers laten duidelijk zien dat het aandeel moslims stabiel is op ongeveer 5 à 6 procent. De angst voor islamisering is dus feitenvrije, populistische retoriek. Dat verwacht je misschien van Wilders. Maar niet van christelijke politici.’

https://www.volkskrant.nl/nieuws-achtergrond/onderzoeksjournalist-sander-rietveld-orthodox-christelijk-en-radicaal-rechts-delen-eenzelfde-verlieservaring~b71ad89a/