Alies Pegtels biografie van VVD-coryfee Haya van Someren-Downer is niet bij iedereen in goede aarde gevallen. Zijn de conclusies van de auteur te boud?

Wat gewoon een zoveelste biografie van een Nederlandse politica leek te worden werd al enkele weken voor publicatie, eind augustus, een relletje: de geplande feestelijke aanbieding, aldus het nieuws, ging niet door. De politieke partij waartoe het onderwerp van de biografie behoorde, de vvd, zou gepoogd hebben invloed op auteur en uitgeverij uit te oefenen. Ook de familie zou ongelukkig zijn met het verhaal. Maar auteur en uitgeverij zouden geweigerd hebben te buigen. Kortom, er was een conflict, een feestje zat er niet in. De vraag is dan ook onvermijdelijk: wie heeft gelijk? Overdrijft de auteur of weigert de tegenpartij de waarheid onder ogen te zien?
Om te beginnen enige achtergrond. Haya van Someren-Downer, de persoon in kwestie, is een van de coryfeeën van de vvd. Ze werd geboren in 1926 en stierf jong, in 1980. In de tussentijd was ze bijna tien jaar (1959-1968) lid van de Tweede en meer dan zes jaar (1974-1980) lid van de Eerste Kamer. Tussen die Kamerlidmaatschappen was ze partijvoorzitter. Het waren ook de jaren van Joop den Uyl en daarom behoren die voorzittersjaren tot de spannendste van de naoorlogse politieke geschiedenis. Haya van Someren is uit die periode niet weg te denken. Vele vvd’ers, onder wie Hans Wiegel, staan bij haar in het krijt. Datzelfde geldt voor de partij zelf. Het naoorlogse beeld van de politiek actieve vrouw is mede door haar gevormd. Zij was destijds het jongste vrouwelijke Kamerlid ooit en de eerste die in die functie moeder werd. Ook was ze een van de eersten die het Kamerlidmaatschap openlijk ‘vanwege huiselijke omstandigheden’ (de verzorging van haar kind) opzegde. Verder speelde Van Someren een cruciale rol in de debatten over onderwijs, media en abortus.
En dan haar verschijning. Haya van Someren was mooi, had een zware stem en oogde als een bonk onafhankelijkheid, en dat voor een vrouw in die tijd. Van Someren, kortom, was een fenomeen. Er zijn straten naar haar genoemd, het scholingsinstituut van de vvd draagt haar naam, zo ook de bezoekerszaal van het Binnenhof. Het Franse maandblad Marie Claire, zo vertelt Alies Pegtel op een van de eerste pagina’s van haar boek, noemde haar begin jaren zeventig zelfs een van de machtigste vrouwen ter wereld, naast Indira Gandhi en Golda Meir.
Bij zoveel naam passen twee kanttekeningen. De ene was aanleiding tot het schrijven van deze biografie: dat de vrouw ‘vijfendertig jaar na haar overlijden alweer vergeten zou zijn’. Ik betwijfel of dat klopt, voor mijn leeftijdgenoten geldt het zeker niet, maar inderdaad, jongeren zullen Haya van Someren vermoedelijk niet kennen. Een biografie zal daarin nauwelijks verandering brengen. De tweede kanttekening is problematischer en vormt ook de achtergrond van het relletje: Haya van Someren kwam uit een nsb-gezin.
Het feit is niet nieuw. Het staat in een bijzinnetje op de website van het Parlementair Documentatie Centrum. Het staat in het portret in het Biografisch Woordenboek van Nederland – als ik Pegtel mag geloven staat het daar overigens fout: haar ouders koesterden in de jaren dertig nog geen sympathie voor Musserts beweging, dat deden ze pas na de capitulatie. Het staat, kort maar toch, in de biografie die de huidige burgemeester van Utrecht en Van Someren-bewonderaar Jan van Zanen twintig jaar geleden publiceerde. Niets nieuws dus. Waarom dan toch zoveel ophef?
Vader Downer, succesvol Amsterdams tabakshandelaar, werd enkele maanden na de Duitse inval lid van de nsb, net als zijn vrouw. Zij waren twee van velen. Meikevers werden dergelijke personen genoemd: mensen die uit opportunisme de kant van de sterkste kozen. Of dat in Downers geval ook daadwerkelijk de reden is geweest zullen we nooit weten. Hijzelf beweerde vanzelfsprekend van niet. Daar zijn argumenten voor. De man heeft nogal wat mensen, onder wie joodse zakenlui, geholpen. Het tabaksbedrijf dat Downer bestuurde was grotendeels in handen van een joodse aandeelhouder. Dat betekende dat het een zogenoemde Verwalter kreeg, een door de Duitsers aangestelde bedrijfsvoerder. Als je invloed wilde uitoefenen moest je ervoor zorgen die man en zijn bazen te vriend te houden. Op het nsb-inschrijfformulier schreef Downer nadrukkelijk geheim lid te willen zijn.
In de zomer van ’43 zegden hij en zijn vrouw hun lidmaatschap al weer op. Fanatiek waren ze in ieder geval dus niet. Opportunistisch dan? Daarvoor spreekt dat geheime lidmaatschap evenals dat vroege opzeggen: in de zomer van ’43 waren de kansen immers weer gekeerd. Tegen dat opportunisme spreekt onder meer het nsb-lidmaatschap van Haya’s oudere broers. Als vader Downer enkel lid was geworden om zijn zaak te redden, waarom heeft hij zijn kinderen daar dan niet van weerhouden? Een van hen ging zelfs nogal ver, werd lid van de Weerafdeling en maakte carrière als secretaris van een nationaal-socialistische burgemeester. Maar misschien gebeurde dat tegen vaders wil.
Hoe dan ook, spectaculair is het allemaal niet. Duidelijk evenmin. Eerder miezerig, schemerig, vuilgrijs. Maar zo werd het kort na de bevrijding niet gezien, zo kon het niet gezien worden. Zuivering was nodig. Daarbij hoorde zwart-witdenken en navenant handelen. Die houding hield echter niet lang stand: de wederopbouw was belangrijker dan het verleden. Vandaar dat de scherpslijperij van de naoorlog spoedig plaatsmaakte voor pappen en nathouden, voor halfzachte pogingen tot verzoening, zwijgen en andere vormen van vermijdend gedrag. Onvrede bij alle partijen was het gevolg. De goeden voelden zich miskend, de grijze meerderheid voelde zich ongemakkelijk en de fouten vonden dat ze onheus bejegend werden. Dit laatste bleef zo. De fouten en hun kinderen werden met de nek aangekeken en omgeven door een sfeer van wantrouwen, zwijgen, steelse blikken en onveiligheid. Gebrek aan zelfvertrouwen, vooral bij de kinderen, was het gevolg. Zo ook schuldgevoel en een behoefte ‘het’ goed te maken. Het zijn stuk voor stuk ongrijpbare grootheden, in documenten zelden of nooit te vinden. Niettemin hebben zij de levens van velen gevormd. Geldt dat ook voor Haya van Someren?
In Van Somerens politieke carrière dook het nsb-verleden één keer expliciet en minstens één keer impliciet op. De eerste keer, impliciet, was tijdens de vorming van het kabinet-Marijnen in 1964. Van Someren had na de oorlog her en der gestudeerd, was met een dubbel kandidaats (geschiedenis en filosofie) op zak in 1953 als kunst- en parlementair redacteur bij De Telegraaf gaan werken en was ondertussen zo actief in de vvd dat ze in 1959 in de Kamer kwam. Daar maakte ze naam als fel tegenstander van de Mammoet-plannen van kvp-minister van Onderwijs Jo Cals. Tegelijkertijd maakte ze zich sterk voor ingrijpende veranderingen in het omroepstelsel: ze vond de publieke omroep maar een dooie boel, de zaak moest volgens haar ‘open’, commerciële tv viel niet tegen te houden. Een en ander had als resultaat dat haar naam viel voor de post van staatssecretaris in een nieuw te vormen kabinet. Het kwam er niet van, Van Someren werd zonder duidelijke opgave van redenen gepasseerd. Het is zeer waarschijnlijk – in 1963 had Nederland dankzij Loe de Jongs tv-serie De bezetting net de oorlog herontdekt – dat het nsb-verleden van de familie een rol speelde.
Expliciet kwam dat verleden een paar jaar later ter sprake toen boer Koekoek en andere Boerenpartij-leden openlijk vertelden dat Van Someren lid van de Jeugdstorm, ja zelfs Jeugdstorm-leidster was geweest. Ze zag geen andere mogelijkheid dan een kort geding aan te spannen, dat overweldigende aandacht kreeg. Haya van Someren won de zaak, er was niets dat wees op Koekoeks gelijk en hij werd op straffe van een dwangsom verplicht zijn mond te houden. Maar het leed was geschied. Waar rook is, is vuur.
Deze gedachte speelde vaker een rolletje, met name in de jaren zeventig toen Nederland vanwege oorlogsaffaires als die rond Weinreb, de Drie van Breda, Pieter Menten, Putten, de Joodse Raad, Joseph Luns en Willem Aantjes steeds weer op z’n kop stond en ‘fascisme’ bij uitstek het instrument was waarmee een tegenstander monddood werd gemaakt. Voor Van Someren moet dat zeer vervelend of zelfs politiek bedreigend zijn geweest. Zo vertelt Pegtel dat Nieuwe Revu naar aanleiding van de affaire-Aantjes een verhaal over het oorlogsverleden van de familie Downer wilde maken. Het kwam er niet van. Van Someren was op dat moment al ernstig ziek, ze leed aan kanker. Misschien is dat de reden.
Niettemin schrijft Pegtel: ‘Zonder dat ze erop bedacht was, dook de schaduw van de oorlog in de loop van haar leven soms weer op, en de angst dat ze afgerekend kon worden op het verleden van haar familie heeft ze nooit van zich af kunnen schudden.’ Bewijzen doet Pegtel dit niet – hoe bewijs je zoiets, Haya zelf heeft iets dergelijks in ieder geval nooit gezegd. Niettemin is het aannemelijk. Voorzover ik weet geldt het zo goed als allen die afkomstig zijn uit een fout gezin. Ze hebben een leven lang op eieren gelopen.
Tegenover dit alles staat dat het volstrekt onjuist zou zijn het levensverhaal van Haya van Someren steeds weer met het klungelige partijlidmaatschap van haar ouders en het nsb-carrièretje van haar broer in verband te brengen. In de lopende tekst doet Pegtel dat ook niet. In de eerste vijftig pagina’s van haar boek bespreekt ze het nsb-verleden uitvoerig. Dat kan niet anders, dat deel gaat immers over de jeugdjaren, de oorlog en de naoorlog. Daarna komt de nsb alleen nog naar aanleiding van genoemde impliciete en expliciete momenten en in het nawoord ter sprake.
Het is vooral dit laatste deel, denk ik, dat de familie in het verkeerde keelgat is geschoten. Pegtel stelt daarin namelijk dat de botsing van uitersten kenmerkend is voor Van Somerens levensverhaal. Aan de ene kant was ze ‘recht voor zijn raap, een vechtjas, een tegenspreekster, eigengereid en spontaan’. Aan de andere kant zweeg ze over ‘de kwesties die haar het meest beroerden – het oorlogsverleden, een miskraam, de abortuskwestie en haar dodelijke ziekte’.
Dat zwijgen zou ze geleerd hebben in en door de oorlog, zoals de oorlog haar ook op het spoor van het liberalisme gezet zou hebben. Dit laatste lijdt nauwelijks twijfel. Heel de naoorlogse geschiedenis is in zekere zin terug te voeren op een ‘dat nooit weer’. Haya van Someren heeft iets dergelijks wat haarzelf betreft inderdaad herhaaldelijk erkend.
Dat ze het zwijgen geleerd zou hebben in de oorlog is daarentegen speculatief. Zoals gezegd komt het mij niet onwaarschijnlijk voor, ik ken talloze vergelijkbare gevallen. Maar het is en blijft speculatie, zeker waar het zaken betreft die met de oorlog niets van doen hebben zoals een pijnlijke politieke kwestie (abortus) of persoonlijke zaken (miskraam, ziekte). Ik kan me daarom voorstellen dat sommigen vinden dat de auteur hiermee te ver is gegaan.
Beeld: Vergadering van het hoofdbestuur van de VVD , Haya van Someren in het midden met rechts van haar Hans Wiegel en links Harm van Riel. Foto Ruud Hoff / ANP