vrijdag 24 januari 2014

re. COLLEGE VAN BESTUUR VU Betreft: proefschrift de heer J.P. van Rossum

VU


COLLEGE VAN BESTUUR

BEZOEKADRES
Prof E.M. Meijerslaan 2
Kamer 3A-25
1183 AV Amstelveen
POSTADRES
De Boelelaan 1105
1081 HV Amsterdam
WWW.VU.NL
7000

Aan:
mevrouw dr. G. de Jong
de heer dr. D.K. Aanen
de heer em. prof. dr. R.F. Hoekstra
de heer dr. J.A.G.M. de Visser

DATUM ONS KENMERK UW BRIEF VAN UW KENMERK
08.02.2013 LB/ev/2013/107 22.01.2013 --
E-MAIL TELEFOON FAX BIJLAGE(N)
e.i.verkerk@vu.nl 020 5985320 -- --

Betreft: proefschrift de heer J.P. van Rossum


Geachte collegae,

Dank voor het feit dat u uw zorgen over de promotie van J. van Rossum onder mijn aandacht hebt
gebracht.

Zoals ik in mijn brief aan u van 22 januari jl. heb aangegeven, ben ik in contact getreden met de
promotoren van de heer J. van Rossum, prof. dr. R.W.J. Meester en prof. dr. R. van Woudenberg.
De decanen van de faculteiten waar beide hoogleraren werkzaam zijn, respectievelijk prof. dr. H. Irth
en prof. dr. M.R.M. ter Hark, heb ik om advies gevraagd. Dat advies is besproken in een bijeenkomst
waarbij ook prof. dr. N. M. van Straalen en dr. H. de Regt in hun hoedanigheid als lid van de
leescommissie aanwezig waren.

De deelnemers aan dit gesprek hadden de volgende documenten tot hun beschikking:

− het proefschrift van J. van Rossum
− uw brief aan de rector van 14 januari 2013
− de brief van de promotoren aan u van 15 januari 2013
− uw reactie op de brief van de promotoren geadresseerd aan de rector van 21 januari 2013
− de rapporten van de leden van de leescommissie
− het VU promotiereglement

Hieronder geef ik mijn bevindingen en conclusies weer op basis van een bestudering van de stukken
en het gesprek met de decanen en de leden van de leescommissie. Met beide promotoren heb ik een
gesprek gevoerd over onderstaande bevindingen en conclusies.

Algemene bevindingen
Beide decanen, beide leden van de leescommissie en ondergetekende zijn het erover eens dat uw
brieven aanleiding geven om de procesgang rond de promotie van de heer Van Rossum aan een
nadere beschouwing te te onderwerpen. De focus daarbij is de kwaliteitszorg en de kwaliteit van het
proefschrift. Uw commentaar op de inhoudelijke aspecten van het proefschrift maakt onderdeel uit van
het normale wetenschappelijke debat. Daar kan en wil ik me niet in mengen.

Samenstelling promotieteam
In uw brief merkt u op dat bij de samenstelling van het promotieteam een evolutiebioloog betrokken
had moeten worden, gelet op het feit dat de leeropdrachten van beide promotoren niet het terrein van
de (evolutie)biologie regarderen.

In formele zin is bij de samenstelling van het promotieteam gehandeld volgens de geldende regels.
Het is aan de beoogd promotor om te beoordelen of een onderwerp tot zijn expertise behoort. Prof.
Meester, die in eerste instantie door de promovendus werd benaderd, is weliswaar wiskundige maar is
geïnteresseerd in de wijsbegeerte van de biologie en heeft daar ook over gepubliceerd. Prof. Van
Woudenberg, die door prof. Meester werd benaderd, is primair deskundig in de wijsgerige disciplines
ken-theorie en ontologie, maar hij heeft ook publicaties op het gebied van de wetenschapsfilosofie en
in het bijzonder de wijsbegeerte van de biologie op zijn naam staan.

Ondanks het feit dat formeel juist is gehandeld, en dat er dus kennis is van de wijsbegeerte van de
biologie in het promotieteam, wil ik benadrukken dat het raadzaam zou zijn geweest een
evolutiebioloog bij het promotieteam te betrekken. Een extra argument voor uitbreiding van het team
zou zijn geweest dat het in de wetenschapsfilosofie gebruikelijk is vakwetenschappers hetzij als
tweede promotor, hetzij als copromotor te betrekken.

Samenstelling leescommissie
In uw tweede brief merkt u op dat wellicht niet voldaan is aan artikel 12.2 van het promotiereglement
waarin wordt gesteld dat een leescommissie, naast de promotor, uit ten minste vier leden bestaat,
van wie in ieder geval één lid afkomstig is van de desbetreffende faculteit en ten hoogste één lid
afkomstig kan zijn van de werkeenheid van de promotor. De leden dr. De Regt en dr. Decock komen
echter beiden uit de sectie Theoretische Filosofie, waarvan prof. Van Woudenberg de voorzitter is.

In tegenstelling tot wat u stelt, is niet tegen de regels gehandeld, maar enige toelichting lijkt hierbij
nodig.

De sectie Theoretische Filosofie bestaat uit een aantal leerstoelhouders die leidinggevenden
zijn van verschillende UHD’s, UD’s en promovendi. Naast de leerstoel Kentheorie en Ontologie van
Van Woudenberg, is er onder meer de leerstoel Wetenschapsfilosofie, bekleed door prof. H. Radder.
Prof. Radder en niet prof. Van Woudenberg is de leidinggevende van dr. H. de Regt. Prof. Van
Woudenberg is leidinggevende van dr. Decock. Hiërarchisch gesproken is daarom slechts één lid van
de leescommissie afkomstig uit de ‘werkeenheid’ van de promotor.

De relatieve onafhankelijkheid van de leden van de sectie waarvan prof. Van Woudenberg de
voorzitter is, wordt overigens onderstreept door het negatieve oordeel van dr. De Regt over het
manuscript. (zie verder onder Oordelen leescommissie)

Niet door u expliciet opgemerkt, maar wel relevant in deze context, is de relatie tussen de
samenstelling van de leescommissie en het soort publicatie. Het proefschrift heeft de vorm van een
monografie. In veel andere vakgebieden - ook in toenemende mate in de theoretische filosofie,
inclusief de wetenschapsfilosofie - is het gebruikelijk te promoveren op een aantal peer-reviewed
artikelen. Wanneer, zoals in deze casus, er geen sprake is van externe peers die al in een eerder
stadium (delen van) het proefschrift hebben getoetst, verdient het aanbeveling in de leescommissie
een extra lid van buiten de eigen universiteit te betrekken.

Oordelen Leescommissie
De meerderheid van de leescommissie heeft een positief advies gegeven. Er was één negatief advies.
Formeel gesproken kan dan worden besloten de promotie door te laten gaan, want het
promotiereglement schrijft besluitvorming bij meerderheid van stemmen voor. De leden van de
leescommissie zijn niet op de hoogte gesteld van elkaars commentaren. Bovendien heeft het
commentaar van individuele leden slechts in beperkte mate geleid tot bijstellingen van het manuscript.
Daarmee is een kans gemist om het proefschrift te verbeteren.

Samenstelling promotieteam 
In uw brief merkt u op dat bij de samenstelling van het promotieteam een evolutiebioloog betrokken 
had moeten worden, gelet op het feit dat de leeropdrachten van beide promotoren niet het terrein van 
de (evolutie)biologie regarderen.

In formele zin is bij de samenstelling van het promotieteam gehandeld volgens de geldende regels. 
Het is aan de beoogd promotor om te beoordelen of een onderwerp tot zijn expertise behoort. Prof. 
Meester, die in eerste instantie door de promovendus werd benaderd, is weliswaar wiskundige maar is 
geïnteresseerd in de wijsbegeerte van de biologie en heeft daar ook over gepubliceerd. Prof. Van 
Woudenberg, die door prof. Meester werd benaderd, is primair deskundig in de wijsgerige disciplines 
kentheorie en ontologie, maar hij heeft ook publicaties op het gebied van de wetenschapsfilosofie en 
in het bijzonder de wijsbegeerte van de biologie op zijn naam staan. 

Ondanks het feit dat formeel juist is gehandeld, en dat er dus kennis is van de wijsbegeerte van de 
biologie in het promotieteam, wil ik benadrukken dat het raadzaam zou zijn geweest een 
evolutiebioloog bij het promotieteam te betrekken. Een extra argument voor uitbreiding van het team 
zou zijn geweest dat het in de wetenschapsfilosofie gebruikelijk is vakwetenschappers hetzij als 
tweede promotor, hetzij als copromotor te betrekken. 

Samenstelling leescommissie 
In uw tweede brief merkt u op dat wellicht niet voldaan is aan artikel 12.2 van het promotiereglement 
waarin wordt gesteld dat een leescommissie, naast de promotor, uit ten minste vier leden bestaat, 
van wie in ieder geval één lid afkomstig is van de desbetreffende faculteit en ten hoogste één lid 
afkomstig kan zijn van de werkeenheid van de promotor. De leden dr. De Regt en dr. Decock komen 
echter beiden uit de sectie Theoretische Filosofie, waarvan prof. Van Woudenberg de voorzitter is. 
In tegenstelling tot wat u stelt, is niet tegen de regels gehandeld, maar enige toelichting lijkt hierbij 
nodig.

De sectie Theoretische Filosofie bestaat uit een aantal leerstoelhouders die leidinggevenden 
zijn van verschillende UHD’s, UD’s en promovendi. Naast de leerstoel Kentheorie en Ontologie van 
Van Woudenberg, is er ondermeer de leerstoel Wetenschapsfilosofie, bekleed door prof. H. Radder. 
Prof. Radder en niet prof. Van Woudenberg is de leidinggevende van dr. H. de Regt. Prof. Van 
Woudenberg is leidinggevende van dr. Decock. Hiërarchisch gesproken is daarom slechts één lid van 
de leescommissie afkomstig uit de ‘werkeenheid’ van de promotor. 

De relatieve onafhankelijkheid van de leden van de sectie waarvan prof. Van Woudenberg de 
voorzitter is, wordt overigens onderstreept door het negatieve oordeel van dr. De Regt over het 
manuscript. (zie verder onder Oordelen leescommissie) 

Niet door u expliciet opgemerkt, maar wel relevant in deze context, is de relatie tussen de 
samenstelling van de leescommissie en het soort publicatie. Het proefschrift heeft de vorm van een 
monografie. In veel andere vakgebieden - ook in toenemende mate in de theoretische filosofie, 
inclusief de wetenschapsfilosofie - is het gebruikelijk te promoveren op een aantal peer-reviewed 
artikelen. Wanneer, zoals in deze casus, er geen sprake is van externe peers die al in een eerder 
stadium (delen van) het proefschrift hebben getoetst, verdient het aanbeveling in de leescommissie 
een extra lid van buiten de eigen universiteit te betrekken. 

Oordelen Leescommissie 
De meerderheid van de leescommissie heeft een positief advies gegeven. Er was één negatief advies. 
Formeel gesproken kan dan worden besloten de promotie door te laten gaan, want het 
promotiereglement schrijft besluitvorming bij meerderheid van stemmen voor. De leden van de 
leescommissie zijn niet op de hoogte gesteld van elkaars commentaren. Bovendien heeft het 
commentaar van individuele leden slechts in beperkte mate geleid tot bijstellingen van het manuscript. 
Daarmee is een kans gemist om het proefschrift te verbeteren. 

Conclusies 
Formeel gesproken is bij de procesgang rond de promotie van de heer Van Rossum aan de vigerende 
regelgeving voldaan, maar in enkele opzichten was het verstandig geweest om anders te handelen. 
De Vrije Universiteit werkt sinds voorjaar 2012, evenals de een aantal andere universiteiten, aan een 
bijstelling van het vigerende promotiereglement. De bevindingen van deze casus zullen expliciet 
worden meegenomen in de discussie over de bijstelling van het promotiereglement binnen het College 
van Decanen. 

Rest mij op te merken dat de publiciteit rond de casus voor betrokkenen vervelend is. Voor zover de 
discussie inhoudelijk is behoort deze gewoon gevoerd te worden, hetzij in de populaire pers, hetzij in 
de vakbladen of wetenschappelijke tijdschriften. Op basis van de feiten en met redelijke argumenten. 

Waar het de procedurele kant van de zaak betreft, en met name de kwaliteitszorg, meen ik met deze 
brief op uw zorgen te zijn ingegaan en te hebben aangegeven hoe wij lering trekken uit de casus. 

Hoogachtend, 
prof. dr. L.M. Bouter 
Rector Magnificus 

c.c.
prof. dr. H. Irth, 
prof. dr. M.R.M. ter Hark, 
prof. dr. R.W.J. Meester en 
prof. dr. R. van Woudenbe



Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Opmerking: Alleen leden van deze blog kunnen een reactie posten.