vrijdag 25 december 2020

DNA wijzigt joodse geschiedenis

 

DNA wijzigt joodse geschiedenis

Ethiopische Joden in gebedstenu. Veel Ethiopische christenen beweren van Joodse komaf te zijn. Volgens Jits van Straten is 'Jood' als etnische aanduiding een mythe. (FOTO AP)

Het leek duidelijk. De Romeinen verdreven de joden uit Palestina, waarna de diaspora begon. Maar volgens historisch onderzoek stammen hedendaagse joden vooral af van bekeerlingen. Die conclusie trekt op zijn manier ook microbioloog Jits van Straten.

Waarom verdiept een microbioloog zich in de oorsprong van de joden? Jits van Straten kreeg belangstelling voor het onderwerp toen hij in de jaren zestig in Israël woonde. Later verhuisde hij naar de VS, hij woont allang weer in Nederland, maar de interesse bleef.

In Israël kwam hij een groep Indiërs tegen. Toeristen, dacht hij. Opmerkelijk, want in die tijd waren de betrekkingen tussen India en Israël slecht. Het waren dan ook geen Indiërs maar Joden uit India, die zich in Israël hadden gevestigd. Maar hoe konden ze er zo Indiaas uitzien? Van Straten ging toen nog uit van het gebruikelijke historische scenario, waarin de Joodse bevolking van Palestina na een opstand tegen de Romeinen in het jaar 70, gedwongen in ballingschap ging. Bijna tweeduizend jaar leefden ze in de diaspora, daarna keerden ze naar Palestina terug, waar ze in 1948 de staat Israël stichtten.

Hij dacht ook dat de Joden zich maar weinig hadden gemengd met hun omgeving. Hoe konden die Indiase joden er dan zo Indiaas uitzien en zo weinig Midden-Oosters? Waarom zijn er zo veel blonde Asjkenazische, Oost-Europese joden? En waarom ogen Marokkaanse joden zo Marokkaans en Chinese joden zo Chinees? Hoe kunnen mensen, wier voorouders tweeduizend jaar geleden één volk vormden, zo verschillen?

Uiteindelijk schreef Van Straten een boek over het onderwerp, althans een onderdeel daarvan: ’De herkomst van de Asjkenazische joden: de controverse opgelost’. Daarin maakt hij gebruik van historisch-demografisch, genetisch, archeologisch en linguïstisch onderzoek.

De vraag naar de herkomst van de joden kan heftige reacties oproepen, omdat hij de nationale mythe van de staat Israël raakt: die van verdrijving, diaspora en terugkeer. De discussie is al ruim een eeuw oud en laait geregeld op. Ze draait om de vraag: stammen de grote joodse gemeenschappen in de wereld af van het oude volk Israël of van bekeerlingen?

Shlomo Sand, hoogleraar geschiedenis aan de Universiteit van Tel-Aviv, kiest voor het laatste. Hij geeft als voorbeeld een beroemde bekeerlinge, de kahina, de ’priesteres’. Volgens de overlevering hield zij de moslimlegers bij hun verovering van Noord-Afrika in de zevende eeuw lange tijd tegen, in wat nu Algerije is. Ze zou hebben behoord tot een Berberstam, die collectief was overgegaan tot het jodendom. Deze joodse ’priesteres’ is in Algerije nog steeds een nationale heldin, ondanks haar verzet tegen de islam, of – bij Algerije weet je het maar nooit – juist vanwege dat verzet. Sand schreef in 2008 in het Hebreeuws het boek ’Wanneer en hoe is het joodse volk uitgevonden?’ In 2009 volgde de Engelse vertaling: ’The Invention of the Jewish People’.

In de jaren zeventig van de vorige eeuw baarde de auteur Arthur Koestler opzien met zijn boek ’The thirteenth tribe’ (’De dertiende stam’). Volgens hem stammen de Asjkenazische joden af van de Chazaren, een Turks volk dat duizend jaar geleden een rijk beheerste in de Oekraïne en de Kaukasus. De Chazaren gingen over tot het jodendom, althans de elite.

Felle kritiek was Koestlers deel. Als hij gelijk had dan zouden alle Oost-Europese joden, onder wie bijna de hele Israëlische elite van dat moment, niet afstammen van het bijbelse volk Israël maar van Middeleeuwse Turken. Shlomo Sand gaat zelfs verder. Als er één volk verwant is aan de oude Israëlieten dan zijn dat volgens hem de Palestijnen.

Jits van Straten wijst op de intrigerende genetische verwantschap tussen Jemenitische joden en Palestijnen. Genetisch onderzoek legt verder wezenlijk verschillen bloot tussen Marokkaanse, Tunesische en Jemenitische joden.

Bij veel genetisch onderzoek van joodse populaties ontbreekt overigens, zo merkte Van Straten, een controlegroep van niet-joden uit dezelfde omgeving. Daarmee zou je kunnen aantonen dat een joodse gemeenschap in een bepaalde regio genetisch niet of weinig afwijkt van de niet-joodse buren. Die waarneming blijft zonder de juiste controlegroepen al bij voorbaat buiten beeld.

Het onuitgesproken uitgangspunt was lange tijd dat de onderzochte groep joden af moest stammen van een joodse oerbevolking. In die onderzoeken zijn er wel controlegroepen, maar de verkeerde. Bij Oost-Europese joden bijvoorbeeld was het uitgangspunt dat hun oorsprong in Duitsland lag. Als controlegroepen gebruikten de onderzoekers daarom Duitsers of andere westelijke Europeanen.

In Israël stuitte van Straten op een ’doodgezwegen’ dissertatie uit 1997, van Avshalom Zoosmann-Diskin, die afrekent met al die vooronderstellingen. De wetenschapper, die Van Straten wees op het proefschrift, zei dat hij zelf dit soort onderzoek niet meer deed omdat het politiek en sociaal gevoelig lag. Van Straten is niet onder de indruk van die gevoeligheden. „We kunnen niet blijven leven met leugens”, zegt hij laconiek.

In het proefschrift staat een genetische vergelijking tussen een groep Oost-Europese joden met naaste buren en andere joodse populaties elders. De genetisch naaste verwanten blijken de niet-joodse inwoners van Thracië te zijn, het grensgebied van Bulgarije, Turkije en Griekenland. Daarna komen de Bulgaarse joden, gevolgd door maar liefst 36 niet-joodse populaties. Pas dan is er weer een joodse groep met enige genetische verwantschap, de joden van Iran. Genetisch onderzoek, mits goed uitgevoerd, bewijst dat joodse populaties afstammen van groepen bekeerlingen, en niet van een verdreven joodse oerbevolking uit Palestina.

Over de Oost-Europese, Asjkenazische joden, hoofdonderwerp van van Stratens boek, bestaan twee theorieën. Ook voor Koestler betoogden sommige geleerden al, dat de Oost-Europese joden afstammen van de Turkse Chazaren.

Volgens de traditionele opvatting zijn ze nakomelingen van joden, die in de Middeleeuwen uit Duitsland zijn gevlucht. Dat zou zijn gebeurd na vervolgingen, vanaf de eerste kruistocht (1096) tot de veertiende eeuw, toen de joden de schuld kregen van de grote pestepidemie. Dat scenario oogt aannemelijk, bijvoorbeeld vanwege de Jiddische taal die Oost-Europese joden spraken, tot de Holocaust. Het Jiddisch is een op het Duits gebaseerde taal, aangelengd met Hebreeuwse en Slavische woorden. Dat wijst toch wel sterk op een Duitse afkomst.

Welke ruimte is er dan nog voor twijfel? Veel, zo laat Van Straten zien. Voor massale verdrijvingen uit het Rijnland zijn bijvoorbeeld geen bewijzen. Er zijn wel joden uit steden verjaagd, maar die gingen vaak in naburige dorpen wonen of ze kwamen al gauw weer terug.

Er waren wel Duitse joden, van wie bekend is dat ze naar Polen zijn verhuisd, maar te weinig om het grote aantal Oost-Europese joden rond 1900 te verklaren. Dat waren er (inclusief de emigranten naar de VS en elders) tussen de 7 en de 7,5 miljoen. Ook de joodse emigratie vanuit het huidige Tsjechië en Oostenrijk naar Polen kan niet de oorzaak zijn van het grote aantal Poolse joden.

Blijft het raadsel van de zeer Duitse Jiddische taal. „Hierop word ik het meeste aangevallen”, zegt van Straten. Als de Oost-Europese joden geen Duitse oorsprong hebben, waarom zijn ze dan dat Duitse Jiddisch gaan spreken? Het oudste Jiddisch lijkt op Beiers. Van Straten vermoedt dat de Oost-Europese joden aanvankelijk geen Jiddisch spraken, maar Slavische talen. Ze zouden ook weinig kennis hebben gehad van de joodse godsdienst. Godsdienstleraren reisden vanuit Duitsland naar het oosten, om hun geloofsgenoten daar kennis van hun religie bij te brengen. Onder hun invloed zouden joden op den duur Jiddisch zijn gaan spreken.

Dat ’Beierse’ Jiddisch is terug te vinden in Litouwen. Later ontwikkelde zich nog een speciaal Duits in nieuwe steden in Oost-Europa. De elite daar was Duitstalig. Pools Jiddisch vertoont gelijkenis met het ’koloniale Duits’ van de nieuwe steden, een prestigetaal die de joden zouden zijn gaan spreken, eerst naast hun Slavisch en later in plaats daarvan.

Van Straten wijst op responsa, (antwoorden op vragen over de joodse wet) van onder anderen een rabbijn uit Wit-Rusland. Hij klaagt omstreeks 1600 dat veel joden geen Jiddisch spreken. Het is dus een omgekeerd scenario, in de klassieke visie komen joden vanuit Duitsland naar Oost-Europa, waar hun Duits steeds meer invloed ondergaat van de Slavische talen van de buren. In het alternatieve scenario spreken de Oost-Europese joden aanvankelijk net als hun buren Slavisch, waarna ze geleidelijk overschakelen op een soort Duits.

Zit Van Straten nu op het spoor van Arthur Koestler (en ook Shlomo Sand), die de Asjkenazische joden laat afstammen van de Turkse Chazaren? Van Straten: „Nee, niet helemaal. Het klopt dat de Chazaarse elite het joodse geloof heeft aangenomen. Maar het staat ook vast dat er al ver voor de komst van de Chazaren in de Oekraïne en de Kaukasus joden woonden. Aanvankelijk gingen veel niet-joden over tot het jodendom. Waarschijnlijk gebeurde dat vooral via gemengde huwelijken. In het Romeinse Rijk werden gemengde huwelijken, onder druk van de kerk, steeds moeilijker. Maar in de Oekraïne en de Kaukasus was er een machtsvacuüm, waarin joden en niet-joden nog lang met elkaar konden trouwen. Dat kan verklaren dat juist daar grote joodse gemeenschappen ontstonden. Een deel van die joden is al vanaf het eerste millennium naar Polen getrokken, waar ze uiteindelijk Jiddisch gingen spreken.”

https://www.trouw.nl/nieuws/dna-wijzigt-joodse-geschiedenis~b8daf52a/

SOLARWINDS HACK INFECTED CRITICAL INFRASTRUCTURE, INCLUDING POWER INDUSTRY

 

SOLARWINDS HACK INFECTED CRITICAL INFRASTRUCTURE, INCLUDING POWER INDUSTRY

The companies involved used compromised software, but it’s not clear if hackers entered their networks. Finding out could be difficult.


          
December 24 2020, 8:33 p.m.



THE HACKING CAMPAIGN that infected numerous government agencies and tech companies with malicious SolarWinds software has also infected more than a dozen critical infrastructure companies in the electric, oil, and manufacturing industries who were also running the software, according to a security firm conducting investigations of some of the breaches.

In addition to the critical infrastructure companies, the SolarWinds software also infected three firms that provide services for such companies, says Rob Lee, CEO of Dragos, Inc., which specializes in industrial control system security and discovered some of the infections.

The service companies are known within the industry as original equipment manufacturers, or OEMs. They sometimes have remote access to critical parts of customer networks, as well as privileges that let them make changes to those networks, install new software, or even control critical operations. This means that hackers who breached the OEMs could potentially use their credentials to control critical customer processes.

“If an OEM has access to a network, and it’s bi-directional, it’s usually for more sensitive equipment like turbine control, and you could actually do disruptive actions,” Lee told The Intercept. “But just because you have access doesn’t mean you know what to do or how to do it. It doesn’t mean they can then flip off the lights; they have to do more after that.”

But compromising an OEM does magnify the potential risks to infrastructure.

“[I]t’s particularly concerning because … compromising one OEM, depending on where you compromise them, could lead to access to thousands of organizations,” said Lee, a former critical infrastructure threat intelligence analyst for the NSA. “Two of the … OEMs that have been compromised … have access to hundreds of ICS networks around the world.”

“Compromising one OEM could lead to access to thousands of organizations.”

Lee notes that in some cases the OEMs don’t just have access to customer networks — they actually directly infected their customers with the SolarWinds software. That’s because some of them use SolarWinds not just on their own networks, but also have installed it on customer networks to manage and monitor those, sometimes without the customers being aware this was done.

Lee wouldn’t identify the OEMs and doesn’t know if the SolarWinds hackers took an interest in them.

SolarWinds was compromised in March, modified with a so-called “backdoor” to provide an attacker access to the network of anyone who downloaded it. Government officials have linked the hack to Russia. The backdoor, which security researchers at cybersecurity company FireEye have dubbed SUNBURST, gathers information about the infected network, then waits about two weeks before sending a beacon to a server owned by the hackers, along with information about the infected network, to signal that the infected system is open for them to surreptitiously enter. The hackers would have used that information to  determine which targets they wanted to burrow into further. Once inside an infected system, the hackers could download more malicious tools and steal employee credentials to gain access to more critical parts of the network — collecting information or altering data or processes there.

Kevin Mandia, CEO of FireEye, has said the attackers only entered about 50 of the thousands of entities that were infected with the backdoor.

Lee said the infections in the critical infrastructure sector occurred not just on companies’ IT networks but also sometimes on actual industrial control system networks that manage critical functions.

There is currently no evidence, however, that the hackers used the backdoor in the SolarWinds software to gain access into the 15 electric, oil, gas, and manufacturing entities that were infected with the software. But Lee notes that it may not be possible to uncover such activity if the attackers did access them and burrow further into the industrial control networks, because critical infrastructure entities generally don’t do extensive logging and monitoring of their control system networks.

“In these ICS networks, most organizations don’t have the data and visibility to actually look for the breach,” says Lee. “So they might determine if they are compromised, but … almost none of them have network logs to … determine if there is follow-on activity [in their network].”

He says all of the infected companies are “doing the necessary hunting and [are] assuming they are compromised.” But without logging to catch the infection and track the hackers’ movements through the network, the companies have to hunt for what looks like malicious behavior. “And this is an adversary that burrows in deep and is very very hard to root out.”

“Almost none of them have network logs.”

If the hackers came in through the infected OEMs instead, using those companies’ credentials and privileged access, it could be even more difficult for OEM customers to spot the hackers’ activity since it would look legitimate.

Dragos notified the three OEMs that they were infected, as well as government officials and officials in President-elect Joe Biden’s incoming administration. An alert published last week by the Department of Homeland Security’s Cybersecurity and Infrastructure Security Agency noted that critical infrastructure entities were compromised by SolarWinds software, but didn’t indicate which industries were affected and didn’t note that this included the OEMs for critical infrastructure.

Internal computer internet servers are seen at the Telvent GIT SA company headquarters in Madrid, Spain, on Tuesday, July 19, 2011.

Internal computer internet servers are seen at the Telvent GIT SA company headquarters in Madrid on July 19, 2011.

 

Photo: Denis Doyle/Bloomberg via Getty Images

Potential Operations Against a “Pretty Resilient” U.S. Power Grid

It’s not the first time an OEM in the industrial control system has been hacked. In 2012, hackers believed to be from China breached an OEM called Telvent and stole engineering drawings and accessed files used to program industrial control systems. Telvent is a division of Schneider Electric that is headquartered in Spain, but its software is used in oil and gas pipelines across the U.S. and Canada, as well as some water control system networks. The breach raised concerns at the time that the hackers could have embedded malicious code in the software to infect customer control systems.

“When you look at industrial networks, many people still believe them to be highly segmented, but that only means segmented from the” corporate enterprise network, Lee said. “While they might be segmented from the enterprise, they have a vast series of connections to OEMs and others who are connected to those networks for maintenance and other [purposes].”

The SolarWinds hacking campaign came to light earlier this month when FireEye revealed that it had been breached by hackers who took software tools the company uses to find vulnerabilities in customer systems. The company then revealed days later that the intruders had gained access to their network using a backdoor that had been implanted in network monitoring software made by the Austin-based company SolarWinds. The software is used widely across government and industry to manage and monitor networks, and SolarWinds has revealed that up to 18,000 customers could have downloaded the infected code.

Investigators in the security community have said they have seen nothing to attribute the SolarWinds campaign to a particular known hacking group or nation, but officials in the government have attributed the operation to Russia, though they haven’t indicated what has led them to this conclusion.

“It’s so many different people in the government [attributing this to Russia], you wouldn’t get this sort of statement if there wasn’t something there,” says James Lewis, a former government official who oversees cybersecurity programs at the Center for Strategic and International Studies. “[T]he forensic guys are looking at what’s left behind [on networks], and that may not be the best way to attribute something. Governments use other methods to look for attribution. So the fact that the forensic people haven’t discovered it isn’t determinative; they don’t have the full picture.”

Russia has denied responsibility for the hacking operation.

The scope of the hacking operation is still unknown, but so far reports indicate that the departments of Homeland Security, Commerce, and the Treasury; at least two national laboratories; the Federal Energy Regulatory Commission; and the National Nuclear Safety Agency, which maintains the nation’s stockpile of nuclear weapons, were all infected. MicrosoftCisco, and Intel are among those in the tech sector that were also infected. A number of the intrusions at government agencies went beyond merely being infected by the SolarWinds malware. Sen. Ron Wyden revealed this week that the hackers were able to read and steal emails of some of the top officials at the Treasury Department.

Currently, the campaign is being characterized by security professionals and government officials as an espionage operation. But the compromise of critical infrastructure could have put the hackers in a position to do more than simply steal data, if they wanted to do so. Although there is currently no evidence this was or would have been their intention, Russia has a history of engaging in disruptive operations in critical infrastructure.

In 2015, Russia hacked several Ukrainian power distribution plants and took out power for about 230,000 customers for up to six hours in some cases, in the middle of winter. They repeated their operation again in Ukraine in 2016, taking out power to some customers for about an hour, and also struck the State Administration of Railway Transport, which manages Ukraine’s national railway system. The operations led experts to conclude that the Russians were using Ukraine as a test bed to refine hacking techniques that could be used in other countries, such as the U.S.

On Sunday, speaking on CNN’s “State of the Union,” Sen. Mitt Romney said, “What Russia has done is put in place a capacity to potentially cripple us in terms of our electricity, our power, our water, our communications.” He continued, “This is the same sort of thing one can do in a wartime setting, and so it’s extraordinarily dangerous, and it’s an outrageous affront on our sovereignty and one that’s going to have to be met with a very strong response.”

But Suzanne Spaulding, former undersecretary for the Department of Homeland Security who led the division that oversees critical infrastructure security, cautions that the intentions of the SolarWinds adversary are still unknown, and even if they breached networks in the electric, oil, and gas industries, this isn’t the same as having the ability to cause disruption or damage.

“But you can [still] get a lot of information … that can help you to plan a truly disruptive attack,” she noted. Because the hackers in the SolarWinds campaign were also able to breach FERC, this could have provided them with information on vulnerabilities and security measures in the U.S. grid that they could later leverage for an attack. She points to the 2015 Russian hack of the Ukrainian distribution plants: The hackers were in the plant networks at least six months doing reconnaissance to understand the equipment and how it worked before taking out the power in December that year.

“You can get a lot of information … that can help you to plan a truly disruptive attack.”

But even an attack aimed at disrupting the U.S. electric grid would be limited in its effect, she notes.

“It’s hard to have a really impactful attack, particularly on our electric grid, which is pretty resilient,” she said. “[But] we don’t know that that’s what they’re doing.”

In the past, when Russian hackers have targeted the oil and gas industry in hacking operations, Spaulding said the U.S. government assessed that they may have just been looking for information that could make their own oil and gas industry more efficient. “So I don’t think that we can know that their objective here is reconnaissance for being in a position to potentially disrupt critical infrastructure,” Spaulding said. “I do think that we should always, for planning purposes, assume that and take measures to reduce the damage that could be done. But we can’t know that [this is their intention]. And there’s a difference between assuming that for planning purposes and for mitigation, and assuming that for a [U.S. government] response to Russia.”

Spaulding says this doesn’t mean anyone should take the SolarWinds campaign lightly.

“I don’t think this is just traditional spy vs. spy espionage. This is of a scale and scope that really is beyond traditional espionage,” she said. “Particularly because we have been told that over half the victims were not government, but were private sector. And if it’s critical infrastructure, not just defense-industrial base, that is not traditional kinds of espionage and that’s very serious.”

Lee cautions that there is no indication yet that the SolarWinds hacking campaign is anything other than espionage at the moment, but just being in critical infrastructure networks gives the adversary potential political power they might not otherwise have. “I’m thinking about president-elect Biden. The last thing I want him to have to worry about is getting into international relation discussions with Putin or others and not knowing if a foreign adversary can turn their access [in these networks] into a foreign operation on key parts of the infrastructure.”

Although other intruders have been inside the U.S. electric grid before, Lee says this is different. If Iran or China compromises industrial control systems in critical infrastructure, “you assume they could [disrupt operations] but you don’t know [if they have the knowledge and ability],” Lee said. But if Russia is behind the SolarWinds attack, “Russia has shown an ability to go beyond access to disruption. So when they get access you no longer have the question could they use it? The question is how long would it take them and would they?”

https://theintercept.com/2020/12/24/solarwinds-hack-power-infrastructure/

donderdag 24 december 2020

Toeslagenaffaire: commissie-Donner trok conclusies in strijd met eigen onderzoek....

 



Toeslagenaffaire: commissie-Donner trok conclusies in strijd met eigen onderzoek

De Commissie Uitvoering Toeslagen (‘commissie-Donner’) trok eerder dit jaar feitelijk onjuiste conclusies, die gunstig uitpakten voor de Belastingdienst, het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en oud-minister Lodewijk Asscher. Dat blijkt uit nieuwe documenten waarover Follow the Money beschikt. Daaruit blijkt tevens dat de fraudejacht van de Belastingdienst in zeven jaar tijd heeft geleid tot slechts drie veroordelingen van personen van kinderopvanginstellingen.

De gezichten stonden strak, de woede was bijna voelbaar.

De leden van de Parlementaire Ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag betoonden zich vorige week donderdag geschokt bij de presentatie van het rapport Ongekend Onrecht; ze hadden moeten constateren dat de ‘beginselen van de rechtsstaat’ zijn geschonden.

Na bestudering van vele duizenden pagina’s ambtelijke stukken van ministeries en dagenlange ondervragingen van de hoofdrolspelers, trok de commissie harde conclusies. Maar daarmee is de toeslagenaffaire niet afgerond. De onderste steen is nog niet boven, constateerde de commissie.

Zo houdt het kabinet informatie over discriminatie door de Belastingdienst nog altijd geheim. En dan is er het mysterieuze memo-Palmen, vernoemd naar de ambtenaar die het opstelde en die al in 2017 adviseerde dat slachtoffers van de fraudejacht recht op schadevergoeding moesten hebben. Het memo verdween, de commissie kreeg het niet. Waarom – en hoe – verdween dat memo in de ambtelijke Bermudadriehoek?

Ook ten aanzien van de Commissie Uitvoering Toeslagen bestaan nog veel onbeantwoorde vragen. Daarom vroeg Follow the Money alle achterliggende documenten op die deze commissie heeft verzameld. Die commissie, die onder leiding stond van oud-minister Piet Hein Donner, deed onderzoek naar de fraude-aanpak van de Belastingdienst inzake de kinderopvangtoeslag, en stelde daartoe talloze vragen aan de dienst. In maart van dit jaar bracht de commissie-Donner haar advies uit over de compensatie van de getroffen ouders.

Na lang wachten ontving FTM op 11 december uiteindelijk 1700 pagina’s niet eerder geopenbaarde stukken: tientallen memo’s, e-mails, beleidsstukken, interne opdrachtformulieren en een karrevracht aan antwoorden die de Belastingdienst gaf op vragen van de commissie-Donner.

HOE ONTSTOND DE TOESLAGENAFFAIRE?

De affaire begon bij het onterecht stopzetten van de toeslagen voor ouders. De Belastingdienst merkte hen vanaf 2013 aan als fraudeur – terwijl ze dat meestal niet waren. Dat gebeurde na onderzoek van het fraudeteam CAF: Combiteam Aanpak Facilitators. Het zou enkele honderden ouders betreffen.

De eerste onthullingen stammen uit 2019. Die waren mede te danken aan advocaat Eva González Pérez, die ouders bijstond in de zogeheten CAF-11-zaak, waarmee het balletje ging rollen. Dankzij hardnekkig doorvragen van de Kamerleden Pieter Omtzigt (CDA) en Renske Leijten (SP), plus spitwerk van RTL Nieuws en Trouw kwam begin dit jaar de volle omvang van de zaak het licht: tienduizenden ouders waren getroffen. Zij moesten na stopzetting van hun toelage vaak duizenden, zo niet tienduizenden euro terugbetalen, en waren daartoe meestal niet in staat. Velen van hen hebben inmiddels te maken met hoge invorderingskosten, schuldsanering en uithuiszetting.

Bovendien bleek dat ouders de volledige toeslag moesten terugstorten indien zij de zogeheten ‘eigen bijdrage’ niet of niet helemaal hadden voldaan. Dit stond geheel los van fraudevermoedens. Hun vergrijp stond in geen enkele verhouding tot de ‘disproportionele’ handhaving die de Belastingdienst toepaste, op last van het ministerie van SZW.


De documenten werpen nieuw licht op de werkwijze van het beruchte Combiteam Aanpak Facilitators (CAF) en de directie Toeslagen van de Belastingdienst. Zo blijkt de rechtsbescherming van ouders nog slechter te zijn geweest dan al bekend was. En de ambtenaren van twee ministeries blijken heel verschillend te denken over de vraag of toenmalig minister van SZW Lodewijk Asscher al dan niet op de hoogte was van de noodkreten van de Belastingdienst, die herhaaldelijk waarschuwde dat de hoge terugvorderingen disproportioneel waren.

Ook doen de documenten de vraag rijzen of de commissie-Donner wel zo onbevangen en onpartijdig was. Enkele van haar belangrijkste conclusies zijn feitelijk onjuist, zo blijkt na bestudering van de nieuwe Wob-stukken.

Aan de hand van de gewobde stukken komen deze drie onbeantwoorde vragen aan bod met nieuwe inzichten:

  1. Kende Asscher de noodkreten van de Belastingdienst echt niet?
  2. Hoe effectief was het inmiddels beruchte CAF?
  3. Was de commissie-Donner onbevangen en onpartijdig?

Kende Asscher de noodkreten van de Belastingdienst echt niet? 

PvdA-leider Lodewijk Asscher was als minister van SZW (2012-2017) verantwoordelijk voor het beleid inzake de terugvordering van de kinderopvangtoeslag. Ambtenaren van de Belastingdienst spraken zijn ministerie sinds 2013 meermaals aan op het keiharde alles-of-niets beleid. Die aanpak leidde tot hoge terugvorderingen bij ouders, ook al was de aanleiding meestal een (kleine) onvolkomenheid. Daarom stelde de Belastingdienst voor dat SZW de wet zou aanpassen, zodat de uitvoering minder hardvochtig zou zijn – een ‘proportionele terugvordering’, in het jargon van de Belastingdienst.

FTM onthulde eerder dat een notitie van Financiën hierover eind 2014 aan Asscher zou worden voorgelegd, dus de grote vraag is of dat cruciale memo de minister destijds inderdaad heeft bereikt. En zo ja: waarom hij ondanks de noodkreten alles bij het oude had gelaten.

In zijn verhoor door de Ondervragingscommissie ontkende Asscher de notitie te hebben gezien. Ook een latere conceptnota (2015) over de terugvorderingen, geschreven door zijn eigen ambtenaren, zou nooit op zijn bureau zijn beland.

Je zou zeggen: vraag het ze. Maar dit is nu precies wat zowel de commissie-Donner als de Ondervragingscommissie niet hebben gedaan

Is dat zo?

SZW heeft meermaals laten weten dat uit de archieven niet valt af te leiden of Asscher deze stukken heeft gezien. Maar ambtenaren van Financiën menen te weten dat hij ze wel degelijk in handen heeft gehad, zo blijkt uit de door FTM gewobde stukken.

Want toen de commissie-Donner aan Financiën vroeg om een reconstructie te maken van de gang van zaken, mailde een ambtenaar op 8 augustus 2019 terug: ‘Beeld is dat de problematiek c.q. het voorstel binnen SZW wel besproken is met de minister van SZW, maar uiteindelijk besloten is er niets mee te doen.’

Ambtenaren schrijven niet zomaar dat ze een ‘beeld’ hebben, zeker niet wanneer het een gevoelige zaak betreft in een grote affaire, die bestudeerd wordt door een commissie van bestuurlijke zwaargewichten. Waarom schrijven de ambtenaren aan oud-minister en ex-vicevoorzitter van de Raad van State Donner dat in hun beleving Asscher wel degelijk geïnformeerd was?

Je zou zeggen: vraag het ze. Maar dit is nu precies wat zowel de commissie-Donner als de Ondervragingscommissie niet hebben gedaan. Het ziet er niet naar uit dat deze kwestie ooit wordt opgehelderd, aangezien een cruciale getuige van SZW niet is verhoord: Martin Flier, directeur Kinderopvang en onder minister Asscher belast met het beleid inzake handhaving. Hij ontving de waarschuwingen van de Belastingdienst over de terugvorderingen en kan uitleggen wat hij daarover heeft besproken met Asscher. Flier kan niet getuigen, wegens een ernstige ziekte. Dat komt SZW en Asscher wellicht niet slecht uit.

Hoe effectief was het inmiddels beruchte CAF?

Binnen de Belastingdienst stond de aanpak van het CAF bekend als een succes. Ook de commissie-Donner schetste in haar eindrapport een zonnig beeld van de fraudejacht, en schreef: ‘De CAF-aanpak is niet zonder resultaat gebleven. In twee zaken hebben inmiddels strafrechtelijke veroordelingen plaatsgevonden. In dat kader zijn niet alleen kinderopvangbureaus en -instellingen aangepakt, maar zijn ook de dossiers met zo ́n 200 vraagouders overgedragen aan het OM wegens gebruik van vervalste stukken.’

Klopt dit? Uit de gewobde stukken komt een ander beeld naar voren.

Nergens vermeldt Donner dat die overdracht tot slechts vijftien veroordelingen van ouders heeft geleid, plus acht schikkingen met het OM

Na zeven jaar CAF-onderzoeken (2013-2019) zijn er tot eind 2019 in totaal slechts drie zogeheten facilitators – gastouderbureau’s en andere kinderopvanginstellingen – strafrechtelijk veroordeeld. Dat blijkt uit antwoorden van de Belastingdienst op vragen van de commissie-Donner, die nu aan FTM zijn verstrekt. In de andere veroordelingen ging het om toeslagouders.

In zijn eindrapport laat Donner de hoeveelheid veroordelingen in het midden; hij noemt alleen de ‘overdracht’ van 200 dossiers aan het Openbaar Ministerie (OM). Nergens vermeldt Donner dat die overdracht tot slechts vijftien veroordelingen van ouders heeft geleid, plus acht schikkingen met het OM.

Dit is de magere oogst van zeven jaar fraudejacht met duizenden slachtoffers. ‘Niet zonder resultaat,’ schreef de commissie-Donner.

Was de commissie-Donner onbevangen en onpartijdig?

Toen tot Financiën doordrong dat de toeslagenaffaire een veelkoppig monster is, kwam de hoogste baas van het ministerie, secretaris-generaal Manon Leijten, met het idee om een externe commissie in te stellen. Er was, zo verklaarde Leijten tijdens haar verhoor door de Ondervragingscommissie, behoefte aan een paar ‘vreemde ogen’ en een ‘frisse blik’.

In samenspraak met toenmalig staatssecretaris van Financiën Menno Snel kwam Leijten uit op Piet Hein Donner. In de stukken die aan FTM zijn verstrekt, ontbreekt nog veel informatie. Daarom blijft onduidelijk waarom Snel uitgerekend Donner vroeg als voorzitter, die in de cruciale jaren 2012-2018 vicepresident van de Raad van State was. De rechters daar keurden het snoeiharde beleid van de Belastingdienst jarenlang goed.

Daarnaast benaderde Financiën Jetta Klijnsma om zitting te nemen in de commissie-Donner. Zij was staatssecretaris van SZW toen Asscher daar minister was, net als hij namens de PvdA. Niet bepaald de ‘vreemde ogen’ en ‘frisse blik’ waarnaar Leijten zei op zoek te zijn.

Derhalve was het niet verwonderlijk dat het rapport van de commissie-Donner op scepsis kon rekenen in Den Haag, ook al omdat Donner volledig had verzwegen dat hij eerder als vicepresident van de Raad van State nauw betrokken was geweest bij een wetsvoorstel inzake de kinderopvangtoeslag. Zo werd de Parlementaire Ondervragingscommissie geboren.

Een van de opmerkelijkste conclusies van de commissie-Donner is wel deze: ‘Wat er misging in het CAF 11-dossier was niet ambtelijke wetsovertreding en inbreuk op procedures, maar het ten volle gebruiken van regels om “fouten” vast te stellen, het “blindelings” volgen van procedures en instructies, uit vrees om “fouten” te maken, daarover verwijten te krijgen en om toch vooral te doen wat er werd verwacht.’

De commissie-Donner trekt een voor de Belastingdienst verregaand ontlastende conclusie: er is geen inbreuk gemaakt op procedures, er zijn geen wetsovertredingen gepleegd door ambtenaren. Er is ‘ten volle’ volgens de regels gehandeld, hooguit iets te fanatiek.

Klopt dat? Om die vraag te kunnen beantwoorden, volgt een opsomming van feiten uit de Wob-stukken, de verhoren in de Kamer en het rapport van de commissie-Donner zelf.

DE BESLUITVORMING WAS VOORINGENOMEN

Donner concludeerde dat de Belastingdienst met ‘vooringenomenheid’ heeft gehandeld. Immers, die zette bij grote groepen ouders in CAF-zaken de toeslag stop zonder dat daaraan een serieuze verdenking of onderzoek ten grondslag lag. Ook vroeg de Belastingdienst bij al die ouders excessief veel bewijsstukken op, tot aan de originele ‘presentielijsten’ van de kinderopvanginstelling toe. Konden ouders die niet leveren, dan moesten ze de gehele toeslag terugbetalen.

De Belastingdienst vervatte die stopzettingen niet in een fatsoenlijk besluit. Voorafgaand aan de stopzetting werden ouders niet eens gehoord. Een e-mail van een ambtenaar aan de afdeling Toeslagen (in handen van FTM) volstond om de toekenning van een toeslag te schorsen. Vervolgens kregen ouders vaak niet te horen waarvan ze werden verdacht, hetgeen expliciet was opgenomen in een werkinstructie die ook gedeeld is met de commissie-Donner.

Zulk handelen is in strijd met alle ‘beginselen van behoorlijk bestuur’, die zorgvuldigheid en evenredigheid vereisen, zo concludeerde de Ondervragingscommissie. Er is bovendien geen wettelijke basis voor stopzetting zonder onderzoek, oordeelde de Raad van State in 2017.

TERMIJNEN STELSELMATIG GESCHONDEN

Veel toeslagouders snapten niet waarom het soms maanden of zelfs jaren kon duren voordat ze iets hoorden over hun bezwaren. Daarom vroeg de commissie-Donner de Belastingdienst in welke mate de bezwaartermijnen werden overschreden. Op het hoogtepunt – in 2015 – had de dienst Toeslagen een ‘voorraad’ van meer dan 50 duizend bezwaren (niet alleen CAF-gerelateerd), luidde het antwoord. Termijnen voor een besluit op bezwaar bij CAF-11 beliepen gemiddeld 150 dagen en soms zelfs 1300 dagen. Ter verduidelijking: de wettelijke beslistermijn is zes weken.

AMBTENAREN VAN DE AFDELING BEZWAAR ZIJN NIET ONAFHANKELIJK

Een bezwaar tegen een overheidsbesluit dient een bestuursorgaan objectief te beoordelen. Daarvoor zijn ambtenaren aangesteld, die meestal volledig losstaan van de ambtenaren die het bestreden besluiten namen. Ook bij de Belastingdienst geldt deze waarborg.

De commissie-Donner vroeg – en kreeg – informatie van de Belastingdienst die erop wijst dat dit beginsel is geschonden. Het blijkt dat de ambtenaren die moeten beslissen over bezwaar in CAF-zaken – vaak bezwaar tegen stopzetting – een werkinstructie hebben gekregen die hen bij de beoordeling van dat bezwaar verplicht om hun oordeel af te stemmen met de ambtenaar die het oorspronkelijke besluit heeft genomen. Dit is ongebruikelijk, dat vindt de Belastingdienst zelf ook, zo staat in de Wob-stukken die FTM kreeg.

Geen woord hierover belandt in het rapport van de commissie-Donner.

DE BELASTINGDIENST HOUDT STUKKEN IN BEROEPSZAKEN ACHTER

Na een afgewezen bezwaar gingen veel ouders in beroep bij de rechter. Dat de Belastingdienst in deze CAF-zaken stukken achterhield, is al geruime tijd bekend. Wat niet bekend is: de commissie-Donner is daarvan op de hoogte gebracht.

Op vragen van de commissie antwoordt de Belastingdienst dat ‘CAF-meldingen’ niet ‘in de inventarislijst’ worden opgenomen, maar alleen in het eigen dossier van de dienst. Op zo’n inventarislijst staan alle documenten die een toeslagouder krijgt indien hij of zij besluit naar de rechter te stappen. Met andere woorden: ouders mochten niet weten dat er een CAF-onderzoek tegen hen was ingesteld. En zodoende wisten ze ook niet waartegen ze zich precies moesten verweren, terwijl de wet verplicht om in zo’n procedure alle relevante stukken aan de burger te verstrekken. Pas in het najaar van 2018 is de Belastingdienst met deze praktijken gestopt, zo is op politiek niveau besloten na overleg met de landsadvocaat.


"De commissie-Donner heeft ruimschoots materiaal gekregen waaruit blijkt dat in strijd met voorschriften is gehandeld"


Je kunt hiernaar zoeken in het rapport van de commissie-Donner – vinden zul je het niet. Wel schrijft de commissie: ‘Vastgesteld kan worden dat toeslaggerechtigden in het CAF 11-dossier hun weg naar de rechtsbescherming goed hebben kunnen vinden.’

Samenvattend: het handelen in CAF-zaken was allesbehalve conform de regels. Er is gehandeld in strijd met diverse voorschriften en met de rechtsbescherming was van alles mis. De commissie-Donner heeft ruimschoots materiaal gekregen waaruit dat blijkt, maar kiest toch voor een conclusie die feitelijk onjuist is en die de overheid goed uitkomt.

DE COMMISSIE-DONNER HIELD SZW EN ASSCHER UIT DE WIND

Eind 2014 maakten ambtenaren van de Belastingdienst zich zorgen over het hardvochtige terugvorderen van toeslagen. Ze schrijven een memo om het beleid te veranderen, zoals eerder vermeld.

De commissie-Donner wil in 2019 van de ministeries van Financiën en SZW weten wat met dit memo is gebeurd. Financiën stelt vervolgens een tijdlijn op waarin wordt vermeld dat het ‘beeld’ bestaat dat het memo wel degelijk met de minister van SZW is besproken.

Ambtenaren van beide ministeries spreken elkaar tegen. De commissie-Donner, geconfronteerd met deze uiteenlopende lezingen, doet niets

Hoe kijkt SZW naar de gang van zaken rondom dit memo, wil de commissie-Donner weten. Het antwoord komt van Maaike van Tuyll van Serooskerken, directeur kinderopvang bij SZW (2016-2020), waarvan anderhalf jaar onder minister Asscher. In een e-mail aan de commissie, die in handen is van FTM, kiest ze haar woorden zorgvuldig. Ze beschrijft een andere toedracht dan haar collega’s bij Financiën; ze stelt dat het bewuste memo niet is ‘gevonden’ en ‘niet lijkt aangeboden te zijn aan de SZW-bewindspersoon’.

Kortom, de ambtenaren van beide ministeries spreken elkaar tegen. Wat doet de commissie-Donner, geconfronteerd met deze twee uiteenlopende lezingen? Niets. In haar eindrapport wordt er niet over gerept.

Ook op een ander essentieel punt lopen de lezingen van de twee ministeries uiteen, zo valt af te leiden uit stukken in het Wob-dossier. Op 30 januari 2015 was er een gesprek met SZW over het voorstel van de Belastingdienst, zo meldde Financiën aan de commissie-Donner: ‘In dat gesprek is duidelijk geworden dat SZW geen reden zag de toen geldende regelgeving te veranderen, wel om de info aan aanvragers te verbeteren.’


"Opnieuw kiest de commissie-Donner niet voor de lezing van Financiën, maar opteert zij voor de versie van Sociale Zaken"

Directeur Van Tuyll van Serooskerken heeft opnieuw een andere verklaring dan haar collega’s bij Financiën. Ze verwijst in de eerder genoemde e-mail naar de media en de Tweede Kamer: ‘In april 2015 komt – door een onderzoek van RTL – miljoenenfraude met de KOT [kinderopvangtoeslag, red.] door samenspanning tussen ouders en gastouders hoog op de agenda van de TK [Tweede Kamer]. Het politieke debat gaat over het harder en meer aanpakken van fraude. De discussie tussen FIN [Financiën] en SZW over de eigen bijdrage en het proportioneel terugvorderen is hierdoor op de achtergrond geraakt.’

En wat schrijft de commissie-Donner in haar rapport?

Opnieuw kiest zij niet voor de lezing van Financiën, die duidelijk maakt dat het voorstel al eind januari is afgeschoten, ruim voor de ophef in april. De commissie opteert voor de versie van SZW en schrijft: ‘Achteraf bezien is hier [het voorstel, red.] weinig van terecht gekomen, omdat de politieke en maatschappelijke roep om fraudebestrijding steeds luider werd door nieuwe gevallen van fraude met toeslagen.’

De werkelijke reden dat het voorstel verzandde, heeft niets met fraude-actualiteiten te maken, zo is duidelijk sinds het verhoor van Lodewijk Asscher. De reden dat hij niet ingreep na signalen, verwoordt hij tegenover de Ondervragingscommissie als volgt: ‘Voor mijn gevoel was ik op dat moment al bezig om de problemen rond terugvorderingen aan te pakken, doordat we toen met de Kamer in gesprek waren over directe financiering [..]. Ik was bezig met het aanpakken van het probleem.’ Nergens refereert hij aan actualiteiten die beleidsinitiatieven naar de ‘achtergrond’ zou hebben gedrongen.

Eind 2014 had Asscher al besloten om het stelsel van kinderopvangtoeslag grondig te herzien, via een wetgevingstraject dat directe financiering heette. Dat zou, zoals Asscher zei, ook het probleem van de terugvorderingen oplossen. Daarom werden andere voorstellen niet opportuun geacht, zo beaamde topambtenaar Marcelis Boereboom van SZW in zijn verhoor.

Donner kent dat specifieke wetgevingstraject, want hij heeft als vicepresident van de Raad van State een vernietigend oordeel geveld over het wetsontwerp. In het rapport van de commissie-Donner staat echter geen verwijzing naar dit wetsvoorstel, noch naar het betreffende advies van de Raad van State.

De conclusies van de commissie-Donner, die gunstig uitvielen voor de Belastingdienst, voor Donners voormalige departement en voor de betrokken bewindslieden, zijn inmiddels volledig achterhaald.

Nu is het wachten op eventuele vervolgstappen van de Ondervragingscommissie en het Kamerdebat over haar rapport in januari. Er is gerede kans dat in de tussentijd weer nieuwe feiten opduiken. Volgens Kamerlid Renske Leijten (SP) is er meer aan de hand bij de Belastingdienst dan nu bekend is.

Haar conclusie: ‘Dit is nog lang niet over.’

Met medewerking van Martijn de Keizer en Bas van Beek.

Jan-Hein Strop

Financieel-economisch journalist met grote belangstelling voor de werking, macht en gedrag van bank & verzekeraar.