zaterdag 6 februari 2021

Wie het beste kan raden wat professor Kinneging wil horen

 

Wie het beste kan raden wat professor Kinneging wil horen

Hoger onderwijs De Leidse rechtenfaculteit kreeg de afgelopen tijd niet alleen te maken met een onderzoek naar vermeend antisemitisme. Ook naar hoogleraar Andreas Kinneging werd een onderzoek ingesteld: studenten klaagden over intimiderend gedrag.

De Leidse rechtenfaculteit. In een hoek op de zolder van het gebouw zetelt de afdeling rechtsfilosofie van hoogleraar Andreas Kinneging.Foto David van Dam

Er bestaat geen enkele aanwijzing voor antisemitisme binnen de afdeling van hoogleraar Paul Cliteur, concludeerde een onafhankelijke onderzoekscommissie vorige week. Goed nieuws voor de Universiteit Leiden. Via Forum voor Democratie-senator Cliteur was de crisis binnen die partij de Leidse rechtenfaculteit binnengemarcheerd. Vermeend antisemitische appjes binnen de gelederen van Forum leidden tot de openlijke vraag van een groep promovendi of Cliteur wel genoeg tegen extremisme had geageerd.

Is van antisemitisme geen sprake, de onderzoekscommissie onder leiding van oud-Hoge Raad-president Geert Corstens waarschuwt wel dat de afdelingen van Cliteur en zijn collega-hoogleraren Afshin Ellian en Andreas Kinneging (Encyclopedie van de rechtwetenschap en Rechtsfilosofie) een gesloten bolwerk lijken te zijn. Dat komt door een geïsoleerde positie in het gebouw van de rechtenfaculteit én door de „ideologische positioneringen” van de drie professoren. Corstens spreekt van „een op zichzelf staand eiland”.

Hoogleraar rechtsfilosofie Andreas Kinneging. Vier klachten van studenten over hem werden na onderzoek gegrond verklaard.
Foto Malou van Breevoort

Vakgenoten kijken al langer met zorg naar wat bekend staat als het ‘conservatieve bolwerk’ van de Leidse rechtenfaculteit, de oudste en grootste van het land. Vanuit een beveiligd zolderhoekje brengen Cliteur, Ellian en Kinneging studenten de grondbeginselen van het recht bij. Hun gang is afgeschermd wegens bedreigingen van Ellian uit radicaal-islamitische hoek.

Alle drie maakten naam met hun conservatieve gedachtegoed maar hun denkbeelden verschillen. Cliteur is sterk antireligieus en hecht grote waarde aan de vrijheid van meningsuiting. Ellian is vooral islamkritisch, terwijl Kinneging reactionair is: hij zet zich af tegen de moderne tijd en put inspiratie uit geschriften van kerkvaders, de Bijbel en de Koran.

De drie proberen het maatschappelijk debat aan te zwengelen: over de vrijheid van meningsuiting, over grenzen van de democratische rechtsstaat, over de internationale rechtsorde of over de scheiding der machten. Maar in hoeverre kan of mag je zulke grondbeginselen van de rechtsstaat – toch een kernwaarde van de Leidse rechtenfaculteit – als docent ter discussie stellen, vragen sommige vakgenoten zich af. Gingen de drie niet te ver in hun uitgesproken denkbeelden? En is het wenselijk dat twee van de drie, Cliteur en Kinneging, openlijk verbonden waren met de rechtspopulistische partij van Thierry Baudet?

NRC sprak meer dan dertig betrokkenen over het instituut en stuitte daarbij op een nieuw gegeven: de universiteit had recentelijk nóg een onderzoek op deze afdeling gelast, naar afdelingsvoorzitter rechtsfilosofie hoogleraar Kinneging.

Rector magnificus Carel Stolker gaf op 14 juli 2020 opdracht aan de Klachtencommissie Ongewenst Gedrag om gedragingen van de hoogleraar te onderzoeken. Studenten zouden zich bij zijn vak ‘geschiedenis van rechtsfilosofie en ethiek’ „geïntimideerd, onveilig en academisch onvrij” hebben gevoeld. Stolker gaf de commissie opdracht onder meer te onderzoeken: seksuele intimidatie, discriminatie, schelden, en het heimelijk maken van opnames en delen daarvan met derden.

 

Bevroren beelden

Andreas Kinneging (1962) geldt als een begenadigd docent. De hoogleraar rechtsfilosofie in Leiden is voor veel studenten een openbaring, voor sommigen zelfs de meest inspirerende docent uit zijn of haar studententijd. Een intellectueel zwaargewicht bovendien.

De problemen begonnen toen vorig voorjaar door corona de hoorcolleges geschrapt werden. Kinneging daagt zijn studenten graag uit met de socratische methode. Door voortdurend vragen stellen komt de gesprekspartner tot een beter inzicht van wat hij of zij wel en niet weet – dat is de weg naar kennis. Maar online werkte die aanpak slecht door bevroren beelden en slecht geluid.

Kinneging begon studenten actief te ontmoedigen zich voor zijn vak in te schrijven. Hoe moest hij een socratische dialoog voeren voor een pc met twintig cameraatjes of meer? Als hij de aanmeldingen ziet binnenstromen probeert hij half maart telefonisch een student te overreden zich terug te trekken. De student wil niet van uitstel weten wegens zijn zomerbaan bij een advocatenkantoor; Kinneging noemt dat „geen echte baan”.

In de groepsapp van studenten legt hij op 26 maart het „probleem” op het bordje van de studenten: 21 schreven zich in terwijl hij op 11 rekende. „De kans dat we online een goed gesprek kunnen voeren is nu wel heel klein aan het worden”, schrijft hij. „Als het niet lukt, betekent dat geen online college voor iedereen.”

Uiteindelijk komen de studenten in samenspraak met Kinneging tot een oplossing: een collegevorm waarbij slechts vier of vijf van de 21 deelnemers actief betrokken worden in het college en de rest in de ‘toeschouwersrang’ meedoet zonder in beeld te zijn. Elke week een ander groepje.

 

Patriarchaal gezinsleven

In 2012 kreeg Kinneging enige landelijke bekendheid. Toen PowNews-verslaggever Rutger Castricum met draaiende camera bij hem thuis aanbelde voor een onaangekondigd interview, zei hij: „Zie je die plomp daar? De volgende keer dat jullie hier in de buurt komen, dan gaan jullie erin, met camera en al. En als ik iets zie op televisie van wat jij zonet hebt opgenomen, weet ik jou te vinden. Goed begrepen?”

Buiten de schijnwerpers speelt Kinneging een rol als prominent denker. Hij was een belangrijke inspiratiebron van Thierry Baudet, en was tot voor kort lid van Forum voor Democratie. Hij stond op de ‘menukaart’ van cursussen van het wetenschappelijk bureau van FVD. Actieve leden konden zich laten bijscholen in de inzichten van de Franse denker Alexis de Tocqueville. Kinneging reikte „een breed theoretisch werk aan wat helpt om Forum voor Democratie beter te begrijpen”. Dezelfde materie behandelde hij in 2017 bij een training van medewerkers en (kandidaat-)volksvertegenwoordigers van Forum.

De Leidse hoogleraar is een groot liefhebber van de klassieken. Van de Griekse wijsgeren Aristoteles en Plato, en van christelijke denkers als Thomas van Aquino en Augustinus van Hippo. Feminisme noemt hij een wereldvreemde ideologie, een misvatting. Zijn opvatting: een man behoort kinderen te verwekken bij zijn vrouw. Dat is een plicht en een van de voornaamste doelen van het leven. Daar tegenover staat de plicht van de vrouw het bed met de man te delen. ‘Geen zin’ is geen excuus, meent Kinneging. Dan maak je maar zin, zegt de hoogleraar rechtsfilosofie in zijn laatste boek, en die ideeën komen ook in colleges aan bod.

Kinneging pleit voor een patriarchaal gezinsleven, dat vloeit volgens hem voort uit de biologische verschillen tussen man en vrouw. Vrouwen zijn prooi, mannen jagers met dierlijke driften – die ‘moeten hun kwakje kwijt’. „Het genot dat een neukpartij voor een man oplevert is enorm”, zei hij in een podcast met Jort Kelder. Geldt dat ook niet voor vrouwen, wierp Kelder tegen, zij gaan toch ook vreemd? Kinneging ontwijkend: „Vroeger zeiden ze altijd ‘heet in de mond, koud in de kont’. Mensen die zoveel over seks praten doen er meestal zelf niet aan.”

 

De afdelingen Encyclopedie van de rechtswetenschap en Rechtsfilosofie van de Leidse rechtenfaculteit staan bekend als een ‘conservatief bolwerk’. Twee van de drie hoogleraren, onder wie Andreas Kinneging, waren openlijk verbonden met de partij Forum voor Democratie van Thierry Baudet.
Foto’s David van Dam

 

Roodkapje

Vlak na de aftrap van het online practicumvak ‘geschiedenis van rechtsfilosofie en ethiek’, klaagt een student in april 2020 per mail bij Kinneging over diens gedrag, dat hij als „erg vervelend” heeft ervaren. De hoogleraar reageert niet. In de weken erna groeit de onvrede over ‘intimiderend’ gedrag. Studenten delen die eerst met een directe collega van Kinneging en daarna met de vertrouwenspersoon van de universiteit. Zeker vier van de 21 deelnemers melden zich eind juni na afloop van de collegereeks met klachten over Kinneging bij de eindverantwoordelijke decaan van de rechtenfaculteit.

Eén student klaagt over seksuele intimidatie. Ze zegt zich vies en geïntimideerd te hebben gevoeld na colleges met „seksistische, vunzige opmerkingen tegenover vrouwelijke studenten”. Over de symboliek in het sprookje ‘Roodkapje’ zou Kinneging gezegd hebben dat het ging over jonge onschuldige vrouwen zoals zij, die beschermd moeten worden tegen mannen die seks met haar willen (de wolf). Een andere studente, vertellen verschillende deelnemers, zou hij hebben uitgelegd dat mannen doen alsof zij verliefd zijn om seks te kunnen krijgen, waarbij hij zei: „Ik doe alsof ik verliefd op jou ben, maar eigenlijk wil ik alleen maar met je naar bed.”

Eén studente zegt zich vies te hebben gevoeld na colleges met „seksistische, vunzige opmerkingen tegenover vrouwelijke studenten”

Meerdere studenten uiten hun zorgen over de manier waarop Kinneging in de les tekeer kan gaan. Zo wordt de levensbeschouwelijke achtergrond van twee studenten door de hoogleraar gehekeld (‘kom eens uit je gereformeerde bubbel’), waarbij hij eenmaal ook de familie van een student vanwege die signatuur wegzet. „In het algemeen staat hij niet echt open voor andere meningen dan die van hem”, vertelt een voormalig student die verschillende colleges bij Kinneging liep. „Als je iets zegt dat tegen zijn eigen verhaal in gaat, kan hij erg boos worden. Ook tegen jonge bachelorstudenten.”

 

‘Pain in the ass’

Eén student wordt tijdens het online college uitgescholden, melden verschillende studenten in hun evaluatie. Hij stelde een vraag die volgens Kinneging geen verband hield met de filosofische tekst die voorlag. De professor noemde de student „een pain in the ass” en een „irritant mannetje”. De student moest zijn excuses aanbieden en Kinneging droeg hem op zijn „mond te houden en geen vragen meer te stellen”. De student voelde zich vernederd.

Een andere student neemt vóór zij haar klacht indient een collega van Kinneging in vertrouwen, niet wetend wat te doen. Hij is universitair docent van dezelfde afdeling en mailt terug dat dit soort dingen bij Kinneging „al vaker (…) zijn gebeurd waarbij zijn grillige karakter en zijn intimiderende wijze van argumenteren een evident grote rol hebben gespeeld”. Hij laat weten dat „openbaarheid enerzijds nodig is, anderzijds belemmerend werkt [voor] carrièrekansen”. Op 29 mei schrijft hij: „Ik ken hem nu al bijna 25 jaar als collega en het wordt de laatste jaren steeds erger. Daar kan ik een boek over schrijven waar W.F. Hermans bleek bij zou afsteken.” Desgevraagd zegt de docent tegen NRC dat die laatste opmerking een beetje overdreven was. „Je wilt blijk van begrip geven. Ik neem terug dat het steeds erger wordt. Dat is pastorale overdrijving.”

Binnen een paar dagen nadat de studenten zich vertrouwelijk bij decaan Joanne van der Leun hebben gemeld, zijn de grieven intern uitgelekt. Kinneging appt de deelnemers aan het college dat „twee van jullie” zich hebben beklaagd over „mijn ‘agressieve’ en ‘dominerende’ stijl van college geven”.

Hij constateert dat slechts een op de vijf studenten het vak heeft geëvalueerd: met tweemaal een 4, eenmaal een 1 en eenmaal een 8 – gemiddeld een 4,3. Dat is onder de maat. Evaluatie door studenten is voor universiteiten een onmisbaar instrument om te bepalen of een docent goed functioneert. Kinneging roept alle studenten op hun ervaringen met de decaan te delen, zodat die weet wat de ‘zwijgende meerderheid’ ervan vindt.

De klagers melden dit direct bij decaan Van der Leun. Zij waarschuwt hem een paar dagen later: „Beste Andreas, (…) Het is van groot belang dat je nu per direct stopt met hierover communiceren met studenten per app of mail want dit leidt tot onrust. Met vriendelijke groet, Joanne”.

Na Kinnegings oproep ontvangt de decaan nog veertien reacties van studenten. Vijf zijn uitgesproken negatief en zes lovend. Eén student zegt geen oordeel te kunnen geven uit vrees voor de gevolgen. Uiteindelijk blijkt ruwweg de helft van de studenten negatief over de wijze waarop Kinneging met zijn studenten omgaat.

Decaan Van der Leun schrijft op 13 juli het college van bestuur over de „zorgelijke meldingen” van vier studenten. In haar mail somt ze klachten van studenten op. „Als iets de hoogleraar niet aanstaat snoert hij de student de mond en brandt de student af voor het oog van anderen. Hierdoor leren mensen af iets te zeggen.” Eén student schrijft dat de socratische discussie „meer leek op ‘wie kan het beste raden wat prof. Kinneging wil horen’. Dat deed afbreuk aan de veilige sfeer, maar ook aan onze vrijheid om onze eigen mening te verkondigen”.

Kinneging komt erachter wie de klagers zijn. Dat heeft hij gehoord van collega’s, laat hij de decaan weten. De klagers zijn ontgoocheld, maar het lekken van hun namen krijgt weinig aandacht. Tijdens de procedure tovert Kinneging opnames van colleges en mondelinge tentamens tevoorschijn die zonder instemming van studenten zijn gemaakt, zo is direct duidelijk.

 

Grenzen van betamelijkheid

Op 13 november concludeert de klachtencommissie dat Kinneging een „onveilige c.q. intimiderende sfeer” tijdens college heeft gecreëerd door ongevraagd opnames van colleges te maken. Dat is ongewenst gedrag, volgens de commissie. De manier waarop hij in een college een van de klagers als „irritant mannetje” terechtwees wordt eveneens als intimiderend aangemerkt. Ook het aanspreken van een student op zijn christelijke achtergrond is ongewenst gedrag. Tweemaal overschreed Kinneging zo „de grenzen van betamelijkheid”. Het bericht waarin Kinneging na klachten andere studenten opriep alsnog evaluaties naar de decaan te zenden heeft een sturend karakter, vindt de commissie.

Kinneging zegt tegen de klachtencommissie zich niet in de verwijten van seksuele intimidatie te herkennen. Hij stelt gedachtenexperimenten te gebruiken om studenten tot inzicht te laten komen. Hoewel een van de vrouwelijke klagers het gedrag van Kinneging als „onprettig en onnodig seksualiserend” heeft ervaren, oordeelt de commissie dat van seksuele intimidatie geen sprake is geweest. Met als argument dat uit alle „overige getuigenissen” (van vier mannelijke studenten die op verzoek van Kinneging waren opgeroepen bij de hoorzitting) niet blijkt „dat verweerder zich seksueel intimiderend jegens vrouwelijke studenten zou hebben gedragen”.

Van de negen klachten die tegen Kinneging zijn ingediend, zijn er vier gegrond verklaard. De commissie adviseert het college van bestuur dat Kinneging zijn didactiek moet verbeteren. Hij zal, in overleg met de decaan en al dan niet met behulp van een coach, moeten leren hoe hij „zijn vermogen tot reflectie op eigen gedrag en de invloed daarvan op studenten kan bevorderen met als doel een inclusief klimaat te scheppen”.

 

Cijfers van een jaar eerder

Het totaaloordeel van 4,3 voor Kinnegings collegereeks blijkt niet in het universitaire systeem terug te vinden. Decaan Van der Leun legt desgevraagd uit dat de centrale dienst die de rapportages opstelt, de procedure te vroeg sloot. Die is na een paar dagen heropend waarna – ongeveer parallel met Kinnegings oproep aan studenten om zijn colleges alsnog te beoordelen – drie extra recensies binnenkwamen die het cijfer naar een 6 tilden.

Deze 6 was evenmin voor studenten terug te vinden. In de digitale vakomgeving bleken, met wat kleine aanpassingen, maandenlang de hoge cijfers van studenten van het collegejaar ervoor te zijn gebruikt, toen een andere docent hetzelfde vak gaf. Totaaloordeel voor Kinnegings mastervak: een 9.

Dat komt volgens de decaan doordat „of de duvel ermee speelt” op de faculteit zelf opnieuw iets is misgegaan. „Er zijn bij 30 van de 200 rapporten kopieën van het jaar ervoor ingevoerd.” Het is nog niet duidelijk of dat door een menselijke of door een computerfout is veroorzaakt. De universiteit corrigeerde vrijdag het cijfer in een 6.

Reacties? onderzoek@nrc.nl

 

vrijdag 5 februari 2021

How White Supremacists Use Soft Power

 



How White Supremacists Use Soft Power

By Laura Daniels
 Friday, February 5, 2021, 11:20 AM

President Biden has taken office amid a serious problem of white supremacist violent extremism. The storming of the U.S. Capitol cast this problem in stark relief. The crowd brandished hate symbols on banners and clothing, paraded the Confederate flag throughout the halls of the Capitol, and erected a noose at its steps. Many came armed and prepared for violence. While the rioters have dispersed, the threat persists. The Department of Homeland Security issued a warning on Jan. 27 that like-minded extremists could incite or commit violence in the first weeks of Biden’s presidency. The Jan. 13 federal Joint Intelligence Bulletin, which highlights terrorist threats to the homeland, warned of “emboldened” violent extremists and an “elevated” domestic terrorism threat persisting in 2021.  

The issue is not new for Biden. In his nomination speechhe explained that the white supremacist riot in Charlottesville was the very reason he decided to run for office, saying, At that moment, I knew I’d have to run.”

Indeed, a certain sense of urgency about the problem is warranted: White supremacist and kindred hate-based terror attacks have skyrocketed approximately 250 percent in the West since 2014. The hard question is not whether the United States has a serious problem, but how the new team can counter what is an obvious trend. The United States built its post-9/11 counterterrorism toolkit to fight an enemy overseas. At home, though, while this toolkit contains many useful law enforcement instruments, it lacks good tools for deradicalizing Americans. Countering the threat will take understanding all dimensions of this radicalization, including one too often overlooked: white supremacists’ weaponization of soft power.  

At first glance, this claim may seem silly. For one thing, soft power is, well, soft. Since it’s the power to get one’s way through attraction rather than force, soft power seems relatively harmless. It conjures images of embassy jazz concerts and Voice of America broadcasts beaming promises of freedom into Soviet households. It’s hard to picture bad actors wielding it, much less doing so effectively.

But they do wield it much more effectively than policy makers often understand. The Islamic State attracted recruits and garnered support through inspiring music, videos and even poetry. And white supremacists exploit soft power, too. They’re actually good at it. Their soft power charm offensive has recruited followers and advanced a racist agenda in a fashion that analysts underestimate at their peril.

Soft power comes in three forms: culture, political ideals, and actions that translate those ideals into reality. Culture—which for U.S. soft power could be anything from jazz concerts to baseball—shapes a country’s or group’s brand, ideally making it look appealing to outsiders. Political ideals, like “freedom,” win over hearts and minds. And actions, which deliver on those ideals, enable soft power to earn trust and support—one reason why U.S. actions that uphold a commitment to freedom at home and abroad are so important. White supremacists are capitalizing on all three kinds of soft power.

Cultural soft power is vast, and white supremacists boast a number of successful examples. Music is an important one. White power music has spurred recruitment for decades. Lyrics spewing hate give aggrieved listeners an outlet for their frustrations and a scapegoat. Ex-white supremacists like Arno Michaelis, founder of Life After Hate, have pointed to white power music as the gateway to their radicalization. Once radicalized, music reinforces the ideology among fans and desensitizes followers to violence.

Another familiar form of cultural soft power is sports diplomacy. This, too, seems laughable in the hands of extremists but is nevertheless a feature of white supremacy’s evangelism. In recent years, groups like the white supremacist Rise Above Movement (RAM) popularized packaging nationalist ideals into adrenaline-pumping mixed martial arts clubs. These clubs attract members heeding the group’s call to fight and “defend” the white race from perceived enemies. As is common in sports diplomacy, groups like RAM have toured abroad in Europe, participating in international tournaments that assemble like-minded enthusiasts and expand their network. It’s no matter that the pandemic—and, in the case of RAM and other prominent fight clubs, legal scrutiny—has curtailed activity in person. These groups have reinvigorated efforts online, where they are capitalizing on the pandemic and the isolation it instills to supply followers with a like-minded community in trying times.

These are just a few of the cultural tools in white supremacists’ soft power toolkit. There are many others: from the classic hard-core fashion style that winks at Nazism, to cuisine, like the purist veganism featured on the German Balaclava Küche series, served with a plentiful side helping of white-supremacist Aryan values.

Ultimately, it’s the movement’s cultural narrative that gives it cohesion and a deeper meaning that wins supporters. White supremacist influencers have crafted a cultural narrative that aims to justify their proclaimed superiority. To do so, they’ve cobbled together a romanticized all-white European history that never existed. RAM plays into this, embedding a crusader symbol into its logo and waving crusader flags at its mixed martial arts events. So, too, does the Blonde Buttermakeranother white supremacist YouTuber vlogging about cookingwho touts the superiority of white European diets of yesteryear. That the Vikings and medieval-era Europeans these white supremacists reference traded with, lived with, or fought alongside Jews, Muslims, and Blacks, of course, doesn’t feature in their telling of the story.

While cultural soft power attracts supporters, political ideals are what keep them engaged. White supremacist political ideals, such as protecting “racial purity,” however flawed, have long enjoyed international traction. Today’s digital era has allowed them to spread like wildfire. Memes indoctrinate the masses, while books polish the ideology with a veneer of intellectual credibility. 

Notorious among these is the Great Replacement, a French book arguing that immigrants are “replacing” whites and destroying an idealized all-white ethno-state. The book’s “great replacement” catchphrase has become a rallying cry for white supremacists who buy into conspiracy theories suggesting a global elite—sometimes explicitly described as Jews—are systematically replacing whites with minorities. The book inspired the Christchurch attacker and leaders of the Charlottesville’s Unite the Right rally—where marchers chanted, “Jews will not replace us!”—and it has inspired as well elected officials, including members of the European Parliament and former U.S. Rep. Steve King, who lost his seat in the 2020 election.

The third element of soft power, actions, means practicing what one preaches. Here, too, white supremacists hit the mark. To show they uphold the ideal of “protecting” whites, some groups, like the Third Path in Germany, offer welfare servicesto whites only. Members of the group cite this action as what earned their trust and loyalty. Other actions make international headlines. Armed white supremacist vigilantes, for example, have taken to the U.S. border to “guard” against multiracial “invaders.” White separatist Identitarians went so far as to charter a ship to block migrants from entering Europe. Such acts win supporters’ allegiance by convincing them that white supremacist groups are the true arbiters of law and justice, and that they will deliver on their promises. For those who bought into the belief that the “deep state” was stealing the 2020 election, the violent insurrection at the Capitol further reinforced this view.

Recent years have seen a renewed effort to make white supremacist soft power even softer. Those leading the charge argue that a softer façade will make the ideology more palatable to newcomers and outsiders. “We need to remain in the realm of the hip, cool, sexy, fun,” asserts white supremacist influencer Andrew Anglin. 

Alt-right figurehead Richard Spencer agrees, advocating for a clean-cut appearance and, as his former co-collaborator put it, the “mass seduction” of society. Euphemisms and white supremacists’ rebrand as “white nationalists” offer a good example: Though the rebranding simply repackages white supremacy’s tenets, it makes the movement appear benign to potential recruits and deflects the criticism that more blatant racist terms would attract. As does white supremacy’s cultural makeover. White power music now features catchy electronica music called “fashwave,” which sounds tame if you ignore the lyrics. Fashion has changed too. Many, including Spencer, sport a tidy prep-school look. Others have earned the nickname “Nipsters,” short for Nazi hipsters.

And, again, it’s working. Recasting hate speech as free speech, or excusing racism with fears of “white genocide,” or dressing in a way that comes off as a “nice neo-Nazi,” as Nipsters have been called, desensitizes would-be critics. True, white supremacist soft power has had its blunders. But if soft power’s aim is to advance an agenda, white supremacists are succeeding. By dulling the ideology’s sharp edges, white supremacists enable their views to seep into the mainstream. Meanwhile, this softness has not prevented white supremacy from growing more violent. According to the Global Terrorism Index, deaths from white supremacist terrorism and its offshoots have surged a staggering 709 percent in the West since 2014. 

The United States is particularly vulnerable to white supremacist soft power for somewhat the same reason jihadist soft power can find fertile ground in many Muslim-majority countries: It is tapping into and abusing deep cultural themes that resonate to some degree with large numbers of people. Much of radicalization succeeds because it draws on deep-seated values and grievances, only to veer toward an intolerant or violent end. By tapping into prejudices, resentments, and cultural fears widespread in the United States, white supremacist soft power can take hold in the homeland well beyond what jihadist soft power ever could have. Its capacity for profound impact in the United States is vast.

Understanding white supremacists’ weaponization of soft power helps shine light on how to staunch that impact and the violence it brings. Current tactics don’t work on their own. For example, lawmakers are often tempted to squash extremists’ influence through bans and censorship. This may work in the short run, but it raises civil liberties questions and often devolves into a game of whack-a-mole as extremists adapt to avoid authorities. Worse, it can backfire, emboldening white supremacists to rally around their flag.

But taking soft power into account gives U.S. leadership options in the fight against white supremacy. This includes learning from civil society actors that have worked hard to become experienced, credible voices in countering white supremacist soft power. It also means making the most of soft power’s Achilles heel: hypocrisy. 

By this count, white supremacy’s rebrand is its own worst enemy, as those disillusioned by its misleading image can attest. To erode white supremacy’s glossy exterior, politicians, journalists, and thought leaders should inoculate themselves against “optics,” white supremacists’ term for donning a softer look to edge into the mainstream. This means, for example, not saying “white nationalist” in contexts where it’s just a euphemism for “white supremacist.” In this, Biden is already on the right path. In his inaugural address, he called white supremacy by name and acknowledged America’s 400-year struggle for racial justice. He denounced white supremacy as a threat that we must confront and we will defeat.

Just before launching the 2011 attack in Norway that became a touchstone for today’s white supremacist violence, Anders Breivik called on white supremacists and related groups to “market” the ideology. They are doing just that. Ignoring their soft power expedites radicalization that all too often ends in violence. U.S. leadership will either aggressively counter white supremacist soft power, or Americans will face more extremists itching for violence and duped into seeing it as "hip, cool, sexy, fun."

https://www.lawfareblog.com/how-white-supremacists-use-soft-power?fbclid=IwAR1LPWpbhgXFCjuP7aYfcYSm0flopvW-os4AffFrBMYqVb48xt6DkKxulkM