donderdag 15 oktober 2020

“Ik geloof heilig in internationaal recht en mensenrechten”

 


“Ik geloof heilig in internationaal recht en mensenrechten”

Jaap Hamburger van ‘Een Ander Joods Geluid’ (deel 1): levensverhaal




Daarin past dat ik van een vriendje op straat de vraag kreeg: “Jullie zijn joods hè?” Ik was een jaar of zeven. Navraag thuis leerde dat mijn vriendje gelijk had. Het verzwijgen van Joodse wortels gebeurde niet zozeer uit schaamte, denk ik nu, – mijn vader “was trots”, zei hij later, “dat hij Hitler overleefd had”, maar uit zorg om mij niet te belasten.

Ik heb een broer geboren in 1940, die in Israël woont – hij en ik verschillen tien jaar, een wereldoorlog en de ervaring van vervolging – en een zusje dat ik nooit gekend heb, omdat zij in de Tweede Wereldoorlog als peuter van nog geen jaar oud in oktober 1944 gestorven is in het toenmalige concentratiekamp Bergen Belsen aan een Lungenentzündung, zoals het ‘officiële’ overlijdenscertificaat vertelt, dat mijn broer uit de Rode Kruis archieven in Arolstein heeft weten op te diepen.

Ik heb een VWO-vooropleiding en een kandidaats rechten oude stijl. Ik ben seculier tot op het bot, zo niet tot in het beenmerg, maar ik respecteer in hoge mate mensen die zich door religie of levensbeschouwing laten leiden in hun overtuiging dat zij in beginsel niet beter of minder zijn dan hun medemensen, en daar naar leven en handelen, in tolerantie en begrip. ‘De ander als evenbeeld van het ik’. En hoewel seculier, geloof ik heilig in internationaal recht en mensenrechten. Ik zeg dat de Amerikaanse rechtsgeleerde Richard Falk na, die van mensenrechten zijn seculiere belijdenis heeft gemaakt.”

Op welke wijze ben jij joods? En, verwant daaraan, ‘heb je iets met Israël’, en wat dan? Is dat door de jaren heen veranderd?

“Ik laat de formele criteria voor wie als ‘jood’ mag gelden buiten beschouwing. Psychologisch en sociologisch gesproken is eigenlijk maar één antwoord mogelijk: ‘jood’ word je – of niet – in een proces van ervaren en leren, van beïnvloed worden en overnemen of afwijzen, van als kind meegetrokken worden in de innerlijke conflicten van je omgeving, ouders voorop. Een ‘socialisatieproces’ dat persoonlijk is maar denk ik ook herkenning kan oproepen.

Overigens, – een open deur -, jood zijn impliceert geen politiek programma, net zo min als vrouw zijn. En ‘Joodse identiteit’ is één aspect van iemands bestaan, naast andere aspecten. Joden zijn te vinden in alle delen van het politieke spectrum.

Jaap Hamburger
Jaap Hamburger

Voor een kort ‘gewetensonderzoek’ naar mijn eigen ‘Joodse identiteit’ neem ik de bekende ‘schijf van vijf’ van wijlen de Amsterdams-Joodse filosoof en wiskundige Ido Abram. De vijf parten van zijn schijf zijn: religie en traditie, de band met Israël en Zionisme, oorlog, vervolging en overleving, persoonlijke geschiedenis, en de wisselwerking tussen de Joodse en de Nederlandse cultuur.
Ik ben noch met Joodse religie noch met Joodse traditie grootgebracht. Mijn vader verveelde zich als kind in de synagoge en de Tweede Wereldoorlog had hem grondig genezen van wat er nog aan religieuze of op de Joodse traditie georiënteerde sentimenten in hem mocht leven.”

Maar dat is toch niet zo vanzelfsprekend? Hoe kwam dat zo?

“De druppel die de emmer voor hem deed overlopen was de chalietsàh-ceremonie, waar hij zich in 1946 aan moest onderwerpen, om zichzelf en zijn kinderloze schoonzusje te ontslaan van het ‘leviraatshuwelijk’, de traditionele verplichting om met haar te trouwen, nu zijn enige broer in de oorlog overleden was. Lees: in Auschwitz vermoord (zie https://nl.wikipedia.org/wiki/Halizah -red.). Hij heeft die ceremonie ervaren als vernederend voor zijn schoonzusje en voor zichzelf, en als archaïsch om niet te zeggen achterlijk.

Mijn vader was in de jaren zestig voorzitter en raadsman van het Humanistisch Verbond in Eindhoven en beschouwde Israël als een tot mislukken gedoemd ‘project’, onder meer vanwege de in zijn ogen blijvende financiële en politieke afhankelijkheid van de VS. Toen hij begin jaren negentig overleed, – hij was 86 – stak zijn boekenlegger uit een boek over de emancipatie en integratie van minderheden in Nederland en gaf hij mij als zijn commentaar: “Nu ik dit boek lees, begrijp ik beter dan ooit dat ik als kind opgegroeid ben in een gezin dat weliswaar geïntegreerd was maar met een been nog in de Joodse traditie stond.”

Het boek had hem de ogen geopend voor de parallellen tussen de Joodse emancipatie uit zijn jeugd aan het begin van de twintigste eeuw en die van de tweede generatie Turkse en Marokkaanse Nederlanders. En hij was zich zijn Joodse wortels tevens bewust volgens de opvattingen van Sartre, die er op wijst dat een mens wordt wat hij in de ogen van De Ander is.

Hij had het antisemitisme van de Tweede Wereldoorlog ervaren als een bevrijding: eindelijk, zei hij, had hij begrepen waarom er een ‘glazen plafond’ leek te zijn waarop zijn vooroorlogse ambities stukliepen. Ik zie dezelfde parallellen als hij en beschouw dat, wat van allerlei kanten als ‘onoverbrugbare cultuurverschillen‘ tussen ‘Nederlanders’ en ‘Marokkanen en ‘Turken’ en anderen wordt gepresenteerd, als faseverschillen in de identificatie met Nederland, in het verwerven van een ‘Nederlandse identiteit’.”

Antisemitisme ervaren als bevrijding, dat klinkt erg vreemd…

“Aan de keerzijde is hij natuurlijk niet ontkomen, maar door de oorlog werd veel ineens duidelijk voor hem. Het was hem kennelijk nooit met zoveel woorden gezegd, maar mijn vader was in de ogen van de ander een jood, en met het uitbreken van openlijk antisemitisme wist hij opeens: ‘dát is dus verdomme de reden dat ik maatschappelijk niet verder kom’.

Het bracht hem later tot de overtuiging dat er maar één afdoende oplossing was voor ‘het Joodse vraagstuk’ (lees antisemitisme): radicale en totale assimilatie. Joden hadden alleen toekomst als niet-joden. Een opvatting die ongetwijfeld de negatieve ervaringen van de dertiger jaren en de Tweede Wereldoorlog reflecteert, maar een opvatting die ik zelf niet deel.”

En je moeder, hoe heeft zij je beïnvloed?

“Mijn moeder was wat ik, terugkijkend, ‘sentimenteel-joods’ zou willen noemen. Om haar in belangrijke mate Joodse kennissenkring hing een voor mij niet te duiden waas. Het moet de waas zijn geweest van een gedeeld en verdrietig verleden, van het wederzijds begrip zonder woorden, van de solidariteit tussen overlevenden.

Zij las vaak en veel, naast Nederlands vooral Engels/Amerikaans. Leon Uris’ Exodus (1958) vond zij prachtig. Ook Elie Wiesels Een jood vandaag (1977) heeft zij gelezen. Ik heb mij aan Een jood vandaag gewaagd en vond het pathetisch, op het onverdraaglijke af, en onoprecht, zonder te begrijpen waarom. Veel later leerde ik de Amerikaanse criticus en publicist Norman Finkelstein kennen; Uris en meer nog Wiesel nam hij genadeloos de maat. Mij werd duidelijk dat voor Wiesel ‘de waardigheid van de mens en zijn toekomst’ wel zo ongeveer ophield bij de Palestijnen.

Mijn moeder was lid van de WIZO, de Womens International Zionist Organization. De WIZO hield jaarlijks een verkoopbazaar waarvan de opbrengst bestemd was voor Israël. Zij hielp met het sorteren en prijzen van de tweedehands boeken die voor het goede doel van alle kanten werden ingebracht. Ze noemde Jeruzalem, nadat mijn broer daar was gaan wonen, opeens ‘Jeroesjalajiem’ wat mij als puber de reactie ontlokte: “Oh, is dat zo? Dus voortaan is Parijs Paris, en Londen London?” In verzet tegen de Joodse sentimenten van je moeder, daarvan word je niet meteen erg ‘joods’, alhoewel….

Meer dan mijn vader, maar nog steeds slechts heel af en toe, gebruikte zij jiddische woorden, zoals ‘jeled’, (jongste) kind (ik dus), of ‘treife-emmertje’, zeg ‘vuilnisvat’, degene die alles wel wil eten wat nog over is, opnieuw ik dus. Ook de uitdrukking ‘eerst zien zei blinde Maup’ die tot mijn standaardrepertoire behoort, heb ik haar het eerst horen gebruiken. Joodse hoogtijdagen als Jom Kippoer (Grote Verzoendag) Rosh Hashana (Nieuwjaar) en Chanoeka (‘lichtjesfeest’) sprak zij op z’n Jiddisch uit als Jom Kipper, Rosheshone en Channeke.”

Hoe speelde de herinnering aan de Tweede Wereldoorlog een rol in je jeugd?

“Mijn ouders hadden voorafgaand aan ‘de onderduik’ bezittingen en huisraad ondergebracht bij bekenden, die zich na afloop van de domme hielden, toen mijn moeder haar spulletjes wilde komen ophalen. Zij is toen met politie aan haar zijde teruggekomen en alles wat zij aanwees als zijnde van haar, werd door de politie gevorderd en aan haar teruggegeven.

willy brandt
Willy Brandt, knieval in Polen. Een plaquette.

Afgezien van dit door mijn moeder met voldoening vaak vertelde verhaal – en dit was niet het enige– was de Tweede Wereldoorlog bij ons thuis de ‘olifant in de kamer’. Levensgroot aanwezig, maar onbespreekbaar. Mijn moeder koesterde een, zoals mijn broer het formuleerde, ‘gloeiende haat’ jegens de Moffen en bordjes als ‘Zimmer frei’ langs de Nederlandse kust vond zij onverteerbaar, net als de kuilen die sommige Duitse toeristen aan het strand groeven en tijdelijk tot hun privéterrein verklaarden. Willy Brandt, de man van de knieval in Polen, voor het getto van Warschau, in 1970, was de eerste Duitser die zij, aarzelend, niet indeelde bij de Moffen, 25 jaar na afloop van de oorlog.

Nederlandse plaatsnamen als Vught en Amersfoort boezemden haar zichtbaar ongemak in, de oorlog was onbespreekbaar maar nooit ver weg.

Mijn ouders gingen jaren achtereen met mij op wandelvakantie in de Oostenrijkse Alpen, en moesten dus contre coeur door Duitsland naar hun bestemming in Tirol. Mijn vader manoeuvreerde op de Autobahn naar de linker weghelft, ontstak het grootlicht en gaf plankgas. Auto’s voor ons weken uit naar rechts. Dat duurde zo een kwartier, tot ik informeerde, waarom we zo hard reden. “Jongen”, zei mijn vader, “het doet me zo’n genoegen die Moffen van hun eigen Autobahn te jagen”.

De oorlog mocht dan de olifant in de kamer zijn, de tv-uitzendingen in de eerste helft van de jaren zestig van Lou de Jong over die oorlog moesten onder alle beding bekeken worden, de spanningen liepen tevoren al huizenhoog op en bij de aflevering over de Jodenvervolging liep mijn vader geëmotioneerd roepend de kamer uit, terwijl mijn moeder verstijfd – en aangedaan – voor de buis bleef zitten. Hij had zijn redenen: tenslotte waren naast zijn dochtertje dat hij door de oorlogsomstandigheden nooit gezien had, ook zijn ouders en zijn broer vermoord, in Auschwitz. Mijn grootouders waren in 1942 een stuk jonger dan ik nu. Ik herinner mij mijn schrik toen dat woord ‘vermoord’ voor het eerst viel, misschien wel bij die gelegenheid.”

Het besef dat een deel van je familie vermoord is, hoe ging je daar als kind mee om?

“Ik heb dat ook van anderen gehoord, die schrik. De gebruikelijke eufemismen waren vanaf dat ogenblik onbruikbaar. ‘Op transport gezet’, ‘naar het kamp gevoerd’, ‘niet teruggekomen’, ‘het leven gelaten’, ‘om het leven gekomen’, ‘verdwenen’, verhullend taalgebruik dat het moest afleggen tegen de werkelijkheid.

IMG_1971
Het sabbatskleed van de grootouders van Jaap Hamburger

Ik koester nu het ronde sabbatavondkleed van mijn grootouders. Het past precies over onze ronde tafel. Het is mij gegeven door mijn vader, ik heb verzuimd te vragen hoe hij het de oorlog doorgeholpen heeft. Zijn moeder had het zelf geborduurd, een wit kleed, vaasjes met bloemen rondom, opgedikte rozenknopjes. Het is nu zo’n negentig jaar oud, de draden van het fragiel geworden weefsel verbinden mij met hen.

Mijn opa en oma van moederszijde hebben de oorlog overleefd, in Nederland, ondergedoken, ik weet niet precies hoe.

Toen Dunya Breur in 1983 haar boek Een verborgen herinnering ten doop hield, over de bevrijding van het vrouwenkamp Ravensbrück, werd via mij, mijn vader dringend uitgenodigd aanwezig te zijn. Hij was de enige nog te traceren Nederlandse officier die bij de bevrijding van het kamp op 30 april 1945 door de Russen aanwezig was, door wie hij enkele dagen eerder uit krijgsgevangenschap verlost was, en met wie hij naar het Westen was getrokken. Mijn vader weigerde – zeer tot teleurstelling van Breur -, ‘omdat het hem te zeer zou emotioneren’.”

Welke rol is Israël in je leven gaan spelen?

“In 1967, nog op de middelbare school, leefde ik intens mee met de wat gebeurde tijdens de zesdaagse oorlog. Als ik toen een auto had gehad, was daar ongetwijfeld de bumpersticker op verschenen die in die tijd populair was in Nederland: “Ik sta achter Israël.” In 1968 ging ik voor het eerst naar Israël, na mijn eindexamen op bezoek bij mijn broer in Jeruzalem. Ik had geen notie van Zionisme. Ik voelde onmiddellijk na het uitstappen de aandrang de grond op het vliegveld te kussen. Ik heb het niet gedaan; had ik het wel gedaan, dan weet ik niet of ik dat nu zou hebben verteld.

Het was voor alles familiebezoek, ik had geen enkel besef van de toen al turbulente geschiedenis die het gebied had doorgemaakt, van oorlog en bezetting, laat staan van ‘Palestijnen’. Bij een volgend bezoek, in september 1974, met mijn latere vrouw, liet ik mij leiden door haar betovering van het ‘exotische’ van het gebied en de ‘Bijbelse taferelen’, bijvoorbeeld bij de Damascuspoort.

Mijn eerste kennismaking met Palestijnen was na een toevallige ontmoeting op straat. Ik werd uitgenodigd voor het avondeten bij een Palestijnse familie in Ramallah; aan de man heb ik mijn rugzakje weggegeven, dat hij liefkozend streelde. En ik gaf een lift aan een ouder echtpaar dat bergop liep te zeulen met zware netten vol vers geplukte olijven.

Bij de invasie in 1982 van Libanon door Israël, voelde ik me voor het eerst niet helemaal prettig, al wist ik niet waarom. In de jaren erna werd ik vooral door andere dingen in beslag genomen en volgde ik de ontwikkelingen wat meer van een afstand. Uiteindelijk meldde ik me in 2001 aan bij het toen net opgerichte Een Ander Joods Geluid.”

https://www.nieuwwij.nl/interview/ik-geloof-heilig-in-internationaal-recht-en-mensenrechten/?fbclid=IwAR2IlanYt6wQfnOkoKhaLRnH7a_RIG1_3ksYKGpcBQTx4SSMVolYXYhcjC0

‘Straight to Gunshots’: How a U.S. Task Force Killed an Antifa Activist

 



‘Straight to Gunshots’: How a U.S. Task Force Killed an Antifa Activist

New accounts from the scene raise questions about whether Michael Reinoehl, suspected of killing a far-right Trump supporter, pulled out a gun before officers fatally shot him.




In interviews with 22 people who were near the scene, all but one said they did not hear officers identify themselves or give any commands before opening fire. In their official statements, not yet made public, the officers offered differing accounts of whether they saw Mr. Reinoehl with a weapon. One told investigators he thought he saw Mr. Reinoehl raise a gun inside the vehicle before the firing began, but two others said they did not.

Mr. Reinoehl did have a .380-caliber handgun on him when he was killed, according to the county sheriff’s team that is running a criminal homicide investigation into Mr. Reinoehl’s death. But the weapon was found in his pocket.

An AR-style rifle was found apparently untouched in a bag in his car.

Five eyewitnesses said in interviews that the gunfire began the instant the vehicles arrived. None of them saw Mr. Reinoehl holding a weapon. A single shell casing of the same caliber as the handgun he was carrying was found inside his car.

Garrett Louis, who watched the shooting begin while trying to get his 8-year-old son out of the line of fire, said the officers arrived with such speed and violence that he initially assumed they were drug dealers gunning down a foe — until he saw their law enforcement vests.

“I respect cops to the utmost, but things were definitely in no way, shape or form done properly,” Mr. Louis said.

The U.S. Marshals Service declined to comment for this article, citing the pending investigation. The agency previously said that it had attempted to “peacefully arrest” Mr. Reinoehl and that he had threatened the lives of law enforcement officers.

President Trump, who has described the racial justice protests that have roiled the nation as the work of lawless criminals, praised the operation.

“This guy was a violent criminal, and the U.S. Marshals killed him,” the president told Fox News. “And I will tell you something, that’s the way it has to be. There has to be retribution when you have crime like this.”

‘That shot felt like the beginning of a war’

Mr. Reinoehl had joined protesters in Portland in the aftermath of George Floyd’s killing by the Minneapolis police in May, writing online that they were waging a necessary war with the potential to “fix everything.” He devoted himself to the Black Lives Matter movement and once touted himself as “100% ANTIFA all the way.”

Mr. Reinoehl, a 48-year-old contractor and professional snowboarder, had run into trouble with the law in June, when he was cited for driving under the influence of a controlled substance and having an unlicensed firearm in the car. Later, during the protests, the police arrested him and cited him for carrying a loaded firearm in a public place, but prosecutors dropped the charges.

When the protests against the police got underway in Portland, he carved a niche for himself providing security, watching for agitators. After a caravan of supporters of Mr. Trump arrived in Portland on Aug. 29 and began clashing with the protesters, a security camera showed Mr. Reinoehl keeping an eye on one of them — Aaron J. Danielson, a supporter of the far-right group Patriot Prayer who was walking with a can of bear repellent and an expandable baton.

Seconds later, a separate livestream video captured Mr. Danielson being shot, and The Oregonian newspaper reported later that Mr. Reinoehl was under investigation in the case. In an interview while he was in hiding that Vice News broadcast on Sept. 3, Mr. Reinoehl said he had fired in self-defense. “That shot felt like the beginning of a war,” he said.

Police officers guarding the area where Aaron J. Danielson was killed in Portland on Aug. 29. Mr. Reinoehl was a suspect in the shooting.Credit...Mason Trinca for The New York Times

A quiet night and a sudden raid

On the day the interview aired, officers with the U.S. Marshals’ Pacific Northwest Violent Offender Task Force met for an intelligence briefing.

The team, which included a mix of federal, state and local law enforcement agencies, already knew that Mr. Reinoehl was staying in a brick complex of apartments in Lacey, Wash. The task force had information from an informant, passed on by the Portland police, about Mr. Reinoehl’s location and possession of firearms, said Lt. Ray Brady of the Thurston County Sheriff’s Office, who leads the team investigating Mr. Reinoehl’s death.

Though the Portland police had yet to issue a warrant for Mr. Reinoehl’s arrest, the task force prepared to move in.

That evening, outside the apartment complex where the police say Mr. Reinoehl had been staying, the neighborhood was quiet.

Mr. Louis, a carpenter and former U.S. Army medic, watched his son ride his bike with his younger brother and a neighborhood friend. Around the corner, Chad Smith and two friends, Chase Cutler and Jon Chastain, were wrapping up an afternoon spent working on cars.

Mr. Reinoehl left the apartment and walked toward his Volkswagen, parked along the street roughly 100 feet away. Two officers positively identified Mr. Reinoehl, who proceeded to start the car, said Lieutenant Brady, who shared some of the initial findings of the investigation with The New York Times. They decided to make an immediate arrest, the officers told investigators, in part to avoid a high-speed chase.

Mr. Smith said he and his friends turned their heads to the sound of a vehicle accelerating rapidly, headed southbound toward the street where Mr. Reinoehl was walking. A second law enforcement S.U.V., which had been parked across from Mr. Smith’s house, moved in with such speed that the friends thought they were witnessing a road rage incident or a gang shooting.

Mr. Smith and Mr. Cutler ran after the unmarked S.U.V.s, watching as they turned onto Mr. Reinoehl’s street, one cutting the corner and speeding over the grass.

Nate Dinguss, who according to Lieutenant Brady lived in the apartment where Mr. Reinoehl was staying, said Mr. Reinoehl was chewing a gummy worm as he approached his station wagon, with a phone in one hand and a bag in the other.

Mr. Dinguss said in an interview that officers began jumping out of the vehicles before they had come to a complete stop, and that one of them opened fire immediately, before any commands had been given. Another man who was walking his dog nearby said that a burst of about 10 gunshots began almost immediately after the S.U.V.s came to a halt, and that he did not recall hearing any commands. Mr. Louis, who was on the other side of the scene, some 140 feet from Mr. Reinoehl, also said the police opened fire immediately, without giving any warnings — as did Mr. Smith and Mr. Cutler.

“There was no, ‘Get out of the car!’ There was no, ‘Stop!’ There was no nothing. They just got out of the car and started shooting,” Mr. Louis said.

Mr. Smith described it similarly: “There was no yelling. There was no screaming. There was no altercation. It was just straight to gunshots.”

Investigators at the scene where Mr. Reinoehl was killed by law enforcement in Lacey, Wash., in September.Credit...
Ted S. Warren/Associated Press

Of the 22 people interviewed by The Times who said they were near the shooting when it occurred, only one man reported hearing any shouting before the gunshots began.

That man, Quentin Gruner, whose apartment is about 75 feet away, said he was letting his dog out when he heard shouting that he thought was neighbors having a fight, followed by a popping noise.

The four officers who were riding in the S.U.V.s said in their statements to Thurston County sheriff’s investigators that they shouted “Stop! Police!” before opening fire, Lieutenant Brady said.

But the officers gave conflicting stories about what led them to begin firing. One reported that he saw Mr. Reinoehl, inside the vehicle, raise “what they perceived to be a gun,” Lieutenant Brady said. Two other officers said they only saw Mr. Reinoehl make “furtive movements” toward the center console, he said.

Lieutenant Brady said the first shots appear to have struck Mr. Reinoehl inside the vehicle, and videos of the aftermath show bullet marks in the driver’s side of the windshield. Though apparently wounded, Mr. Reinoehl began moving away from the officers on foot.

In an updated account released on Wednesday, the Sheriff’s Office said Mr. Reinoehl “continued to reach around his waistband and was attempting to manipulate his firearm.”

Officers continued to fire, and as Mr. Reinoehl stepped into the street from behind a nearby truck, a final burst took him down, Lieutenant Brady said. He most likely died immediately, said the Thurston County coroner, Gary Warnock.

Officers also offered conflicting accounts of those final shots. One said that Mr. Reinoehl, while in the street, pointed a gun. Other officers said he appeared to be trying to “retrieve” one from his pants pocket.

In their updated statement, sheriff’s investigators said that as officers searched Mr. Reinoehl’s body, they found a gun in his pocket. His hand was on it, they said, as he fell to the ground.

The aftermath

In all, four officers fired 37 rounds from two rifles and two handguns, the investigators said.

A visit to the scene by a reporter, as well as videos and photos from the aftermath, showed that at least eight of the officers’ bullets struck civilian property.

Angel Romero, who lives directly adjacent to the shooting, said at least five bullets hit a brick wall and a wooden fence at his home. One traveled through an exterior wall and passed above his dog kennels and through his dining room — narrowly missing his brother before lodging in a kitchen wall. Mr. Romero’s neighbor found a smashed bullet in his backyard grass.

“They literally found ricochet bullets where my kid was,” Mr. Louis said.

Lieutenant Brady said it would be several months before lab results determined whether the shell casing found in the Volkswagen matched the handgun found in Mr. Reinoehl’s pocket, and it may never be known whether it was fired that day. There is no evidence that Mr. Reinoehl touched the rifle found in the bag in his car, the chief investigator said.

Mr. Reinoehl fell to the asphalt near a set of mailboxes after a final burst of gunfire from officers.Credit...
Ted Warren/Associated Press

None of the officers said they saw Mr. Reinoehl fire his handgun, and investigators have found no other evidence that suggests he did. Investigators found no .380 bullets or casings outside the vehicle.

In the aftermath, some news accounts quoted witnesses describing Mr. Reinoehl firing shots. One of them, Mr. Smith, said he was misquoted. Another woman also described Mr. Reinoehl firing shots, but in another account said that she was not present when the shooting began. Mr. Cutler said he heard a pistol that he thought might have been Mr. Reinoehl’s firing first, but Lieutenant Brady said the officers fired pistols as well as rifles.

Six minutes after the shooting started, Jashon Spencer, a resident of the apartment complex, began filming a live video from the scene. In it, roughly eight and a half minutes after Mr. Reinoehl was likely killed, an officer could be seen beginning chest compressions on Mr. Reinoehl’s motionless body. They were undertaken almost perfunctorily, from a standing position, and soon ended.


Het verzwegen bedrijf van de Limburgse Napoleon

 

Het verzwegen bedrijf van de Limburgse Napoleon

Integriteit Gedeputeerde Ger Koopmans (CDA) klom op tot de machtigste politicus in Limburg. Tegen de schijn van belangenverstrengeling helpt alleen transparantie, zei hij. Maar over een adviesbedrijf zweeg Koopmans.

Ger Koopmans bemoeide zich als gedeputeerde met de verplaatsing van een jachthaven naar de binnenstad van Venlo.


Het is zomer 2020 als de eenmanszaak ‘Ger Koopmans adviseur en bestuurder’ in Venlo wordt uitgeschreven uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel. Het bedrijf heeft dan bijna zeven jaar bestaan. Al die tijd heeft Koopmans – namens het CDA gedeputeerde in Limburg – zijn onderneming niet vermeld op zijn openbare lijst met nevenfuncties.

Wie de Provinciewet erbij pakt, moet vaststellen dat Koopmans daarmee de wet heeft overtreden. Die schrijft voor: „Een gedeputeerde maakt zijn nevenfuncties openbaar.” Dezelfde wet bepaalt dat fulltime gedeputeerden zoals Koopmans hun neveninkomsten openbaar moeten maken (artikel 40b). Ook dat heeft hij die zeven jaar nooit gedaan.

Het jarenlang niet vermelden van het bedrijf – dat zich bezighield met „advisering, besturen en toezicht” – roept vragen op. Voor welke ondernemingen en organisaties werkte Koopmans precies en wat leverde hem dat op? Heeft de gedeputeerde en het voormalig Tweede Kamerlid misschien belangen verstrengeld, omdat zijn opdrachtgevers ook van doen hadden met de provincie Limburg?

Sinds 2010 zijn provinciebestuurders in Nederland verplicht om hun nevenfuncties en de hoogte van hun inkomsten uit die nevenfuncties openbaar te maken. Dit is ingevoerd om een transparant openbaar bestuur te bevorderen en de integriteit van de bestuurders te bewaken.

Minister Kajsa Ollongren (Binnenlandse Zaken, D66) herinnerde in september 2019 in een brief alle provincies aan deze verplichting. Uit een evaluatie van het ministerie was gebleken dat in de regel wel de nevenfuncties openbaar worden gemaakt, maar niet het bedrag dat daarmee wordt verdiend.

Transparantie is volgens Ollongren belangrijk voor de vraag of nevenfuncties „met het oog op een goed openbaar bestuur met het politieke ambt te verenigen zijn”. In andere woorden: of (de schijn van) belangenverstrengeling vermeden kan worden.

Baggersector

Hij „kan niet veel” met het begrip schijn van belangenverstrengeling, zei Ger Koopmans (58) dit voorjaar tegen de Zuidelijke Rekenkamer. Die was kritisch over het uitdelen van banen en klussen aan oud-politici in Limburg. In debat met Provinciale Staten, afgelopen september, vond Koopmans nog steeds dat het vermijden van de schijn „niet is vast te leggen in regels”. Tegen die schijn helpt alleen maar transparant zijn, zei Koopmans. „En dat zijn wij. Wij publiceren alles.”

Koopmans is een voormalig melkveehouder en antiekhandelaar die via een wethouderschap en een lidmaatschap van de Tweede Kamer opklom tot machtigste politicus in Limburg. Hij is gedeputeerde voor onder meer financiën en grondzaken. ‘De Limburgse Napoleon’ – zo noemde cultuurblad Zuiderlucht hem. Hij is klein van stuk en welbekend om zijn temperament. Koopmans’ wil is wet, in Limburg.

Transparantie is het wapen tegen de schijn van belangenverstrengeling, vindt ook commissaris van de koning Theo Bovens (CDA). Hij zei in hetzelfde septemberdebat met Provinciale Staten volop bezig te zijn met integriteit. Volgens hem is er veel veranderd sinds Limburg een kwart eeuw geleden na een reeks smeergeldzaken de bijnaam ‘vriendenrepubliek’ kreeg.

Uit de affaires bleek toen hoe nauw de band was tussen de provincie Limburg en de baggersector. In de winning van zand en grind uit het Maasdal gaan jaarlijks tientallen miljoenen om. In de jaren negentig kregen oud-gedeputeerden Pierre Verhagen (CDA) en Henk Riem (PvdA), verantwoordelijk voor ontgrondingen, onmiddellijk na hun vertrek uit het provinciehuis betaalde adviesbanen in de baggersector. De branche beschikte over de meest vertrouwelijke provinciale documenten, zo bleek uit onderzoek van de Rijksrecherche.

Twintig jaar na deze affaires had ook Ger Koopmans, naast zijn baan als gedeputeerde, een bijbaan in de baggersector. Tot eind 2017 was hij lid van de raad van commissarissen van Terraq. Deze in Venlo gevestigde onderneming van de broers John en Twan Janssen wint al decennia zand en grind in Noord-Limburg. Baggerbedrijven als Terraq zijn voor hun ontgrondingsvergunningen afhankelijk van Gedeputeerde Staten.

Koopmans is een „interessante casus” vindt Paul Bovend’Eert, hoogleraar staatsrecht aan de Radboud Universiteit Nijmegen. Aanknopingspunt is de gedragscode voor gedeputeerden. Die zegt in artikel 3.4 dat een bestuurder geen nevenfunctie vervult die een risico vormt voor een integere vervulling van de functie of het aanzien van de provincie schaadt. Bovend’Eert: „Dat is ruim geformuleerd, maar in dit geval is die gedragscode dus met voeten getreden.”

Dit commissariaat stond wél op zijn lijst met nevenfuncties. Maar de betalingen die Koopmans als commissaris van Terraq kreeg, maakte hij – opnieuw in strijd met de wet – nooit openbaar. Opmerkelijk, want de provincie Limburg beloofde in maart 2015 aan tv-programma Nieuwsuur dat wel te zullen doen: „Het bedrag wordt vóór 1 april op de provinciale website gepubliceerd.”

Zwak integriteitsbesef

Bij zijn benoeming tot gedeputeerde op 6 juni 2014 speelde zich een relletje af rond de persoon Koopmans. Oppositiepartijen in Provinciale Staten vonden dat hij als nieuwe gedeputeerde ‘de schijn van belangenverstrengeling’ niet vermeed met een van zijn vijf nevenfuncties. Ter discussie stond zijn presidentschap van de Oud-Limburgse Schuttersfederatie, die subsidie ontvangt van de provincie. Over zijn commissariaat bij baggeraar Terraq werd in de Statenzaal die dag niet gesproken.

Dat bij Provinciale Staten bekend was dat de gedeputeerde ook commissaris van Terraq was, en dat niemand daartegen protesteerde, is volgens hoogleraar Paul Bovend’Eert een signaal dat het integriteitsbesef „zwak ontwikkeld” is. „Men had meteen moeten zien dat deze nevenfunctie onverenigbaar is met zijn ambt.”

Terwijl Koopmans gedeputeerde was, ontving Terraq een ontgrondingsvergunning van de provincie. GS besloten op 4 september 2014 dat het bedrijf DCM – een joint venture van Terraq en Teunesen zand en grint b.v – meer zand en grind mocht afgraven in Lomm, een kerkdorp van Venlo. DCM mocht bovenop de al vergunde oppervlakte nog eens 120 hectare afgraven om de hoogwatergeul in Lomm „te optimaliseren”. Dat leverde DCM 2,7 miljoen kubieke meter beton en metselzand en bijna 700.000 kubieke meter grind op – samen goed voor een opbrengst van enkele tientallen miljoenen euro’s.

Volgens Bovend’Eert is sprake van de schijn van belangenverstrengeling. „GS gaan over vergunningen aan het baggerbedrijf. Hij was lid van dat college en tevens belangenbehartiger van het bedrijf. Dat mag dus niet, ook niet als hijzelf niet de portefeuille ontgrondingen heeft.”

Als collegelid draagt Koopmans kennis van het beleid, en kan hij beschikken over informatie die hij als commissaris zou kunnen gebruiken. Bovend’Eert: „En wat hij informeel doet, daar is al helemaal geen zicht op. Dat leidt dus tot de schijn van belangenverstrengeling en de schijn van corruptie.”

Het verweer van Koopmans is dat ontgrondingen niet in zijn portefeuille zitten, en dat de uitbreidingsvergunning voor de hoogwatergeul in Lomm door de ambtenaren „in mandaat” is afgehandeld. Hij zegt zich dan ook niet met plannen bemoeid te hebben waarbij Terraq betrokken was. Dat deed de gedeputeerde nou juist wel, blijkt uit onderzoek van NRC.

Meer Maas Meer Venlo

Zo bemoeide hij zich als gedeputeerde van financiën intensief met een ander hoogwaterproject, waarbij de aandeelhouders van Terraq belangen hadden. Het gaat om ‘Meer Maas Meer Venlo’, een plan van de provincie en de gemeente Venlo. Het voorzag onder meer in dijkverplaatsingen rond het dorp Velden en de verplaatsing van een jachthaven naar de binnenstad van Venlo.

Wim Kuijken was als regeringscommissaris voor het Deltaprogramma betrokken bij de realisatie van het plan. Eerder was hij onder meer de hoogste ambtelijk adviseur van de premiers Kok en Balkenende op Algemene Zaken. Kuijken: „Ik herinner mij dat bekend was dat gedeputeerde Koopmans het plan van zijn collega-gedeputeerde niet zag zitten. Waarom weet ik niet. Het plan moest de veiligheid bij hoogwater bevorderen. Bij Venlo zit een flessenhals in de Maas.”

Aan de gesprekken over het plan in vergaderingen van GS deed Koopmans gewoon mee, bevestigt toenmalig collega-gedeputeerde Daan Prevoo (destijds SP), tot wiens portefeuille het plan behoorde. Ook dat was tegen de gedragscode. Daarin staat: „Bestuurders nemen niet deel aan beraadslaging en stemming als het een specifieke aangelegenheid betreft, die hen rechtstreeks of middellijk persoonlijk aangaat.”

Prevoo: „Koopmans verzette zich inderdaad heftig tegen het plan. Baggerbedrijf Terraq heeft zich overigens nooit bij mij als portefeuillehouder gemeld met een bezwaar tegen het plan”.

De reden ligt voor de hand. Terraq had zijn eigen loket in het Provinciehuis. De baggeraar lobbyde via zijn commissaris, gedeputeerde Koopmans. Zomer 2016 stuurde Terraq-directeur John Janssen hem een e-mail. Terraq wilde dat een onderdeel van het plan, de verplaatsing van de jachthaven naar de binnenstad, niet doorging. De familie Janssen bezit rond de bestaande jachthaven vijf hectare te ontwikkelen bouwgrond, blijkt uit het Kadaster.

Gevraagd om een reactie zegt John Janssen dat hij in de e-mail „opbouwende kritiek” had. Die kritiek ging over de „onrealistische” verplaatsing van de jachthaven „die tientallen miljoenen aan belastinggeld zou kosten”. En net als Koopmans vond hij dijkverhogingen „onnodig”. Janssen: „Deze kritische toon hebben wij kenbaar gemaakt” en „gedeeld met de provincie Limburg”.

Wat deed gedeputeerde Koopmans met de e-mail? Hij verwees John Janssen niet naar portefeuillehouder Daan Prevoo, maar sluisde diens kritiek door naar de ambtelijke organisatie die het plan voorbereidde. Prevoo werd niet geïnformeerd.

De kwestie zou niet zonder gevolgen blijven. Bronnen rond het Provinciehuis zeggen dat de dubbelrol van Koopmans binnen de ambtelijke staf is besproken. Een jaar later, op 19 oktober 2017, liet hij zich bij de Kamer van Koophandel uitschrijven als commissaris.

Met ‘Meer Maas Meer Venlo’ liep het slecht af. Daan Prevoo stapte in 2018 op als gedeputeerde, na een conflict met zijn partij. Daarna belandde ‘zijn’ plan in een provinciale prullenbak. Sinds deze maand is er echter een nieuw plan voor de verplaatsing van de jachthaven. Ditmaal niet naar de binnenstad van Venlo – waartegen Terraq zich zo verzette – maar naar de hoogwatergeul in Lomm. Die is eigendom van de joint venture van Terraq.

https://www.nrc.nl/nieuws/2020/10/14/het-verzwegen-bedrijf-van-de-limburgse-napoleon-a4016055