Problemen kunnen opgelost worden als iedereen maar ‘redelijk’ wordt, aldus de partijen die zichzelf graag onder het ‘midden’ scharen. Is dat wel zo? In het recent verschenen The Revolution to Come ontwart historicus Dan Edelstein de wortels van het denken over het midden.
Het hing in de lucht. Na een kabinet dat er bijna een jaar over deed om te formeren, en dat vervolgens nog een jaar lang ruziënd door het leven ging, was het tijd om in te grijpen. ‘De politiek heeft een beetje guidance nodig’, in de woorden van Simon Neefjes, oud-CEO van een reclamebureau en thans investeerder. Afgelopen juli – het kabinet was toen pas één keer gevallen – lanceerde Neefjes samen met mediatycoon Willem Sijthoff en nog twee vooraanstaande ondernemers het initiatief Stem voor Stabiliteit. Het doel van Sijthoff en Neefjes was een meerderheid te bewerkstelligen voor CDA, VVD en D66. De ondernemers wilden geld ophalen om via reclamespotjes en mediaoptredens een centrum-rechts kabinet in het zadel te helpen.
Enkele weken eerder had oud-VVD-fractievoorzitter Klaas Dijkhoff zijn actiegroep Voor Ons Nederland gepresenteerd. Net als Stem voor Stabiliteit wil Voor Ons Nederland de politiek van buitenaf bijsturen en een ruk naar het politieke midden forceren. Dijkhoffs actiegroep probeert burgers wijzer te maken over de trucjes van populisten en anderzijds willen ze ‘de stille meerderheid een megafoon’ geven. Dijkhoff en mede-initiatiefnemer Mark Thiessen willen de politiek terugbrengen naar het ‘milde midden’. Volgens het manifest van Neefjes en Sijthoff ‘ligt de waarheid in het midden’. Daar moet de toekomst van de politiek en het antwoord op radicaal-rechts gezocht worden.
Het politieke ideaal van het midden is intuïtief goed te begrijpen. Een midden is stabiel, een rustpunt, in tegenstelling tot de uitersten die maar heen en weer zwiepen, en stabiliteit is wat we allemaal verlangen van een politiek regime. Millennia lang, en dwars door alle culturen heen, wordt fysieke gezondheid ook gedefinieerd als een ‘midden’ van yin en yang (koele en hete energie), van de vier ‘humoren’ en tegenwoordig tussen werk en privé, te veel eten en te veel sporten, rust en inspanning. Het is niet vreemd dat wanneer mensen filosoferen over the body politic ze op een vergelijkbare theorie uitkomen.
Maar het is typisch aan de politieke vertogen van de afgelopen jaren dat er meer in het politieke midden gezocht wordt dan alleen stabiliteit. Het politieke midden zou niet alleen ‘mild’ zijn, maar ook en vooral ‘redelijk’. Het idee dat een meerderheid van de stemmers eigenlijk in het midden zit, maar dit nog moet beseffen, leeft steeds meer.
In het onlangs verschenen The Revolution to Come presenteert de Amerikaanse politiek historicus Dan Edelstein een nieuwe genealogie van het denken over revoluties, politieke verandering en geschiedenis. Hierin ontwart hij de politiek- filosofische wortels van het denken over middens, stabiliteit, redelijkheid en rationele consensus. Hij toont aan dat het denken in termen van ‘politiek van het midden’ uit een heel andere bron voortkomt dan de traditie die van de rede en rationaliteit het leidend principe voor politiek en politieke filosofie maakt. Bovendien laat hij zien dat deze twee manieren van denken nogal eens haaks op elkaar staan.
Edelstein begint bij Aristoteles’ idee van een ideale stad, of polis, die gebaseerd was op een midden. Beroemd is zijn theorie over wat een ‘deugd’ is, namelijk: het midden tussen twee zonden. Zo houdt de deugd ‘moed’ het midden tussen een overdaad aan moed – dat noemen we ‘roekeloosheid’ – en een te weinig aan moed, wat we dan ‘lafheid’ noemen.
Zijn opvatting over een ideale constitutie voor de stad was een stuk subtieler. Die ging uit van twee zaken. Eén: iedere stad zal altijd armen en rijken hebben, en die twee groepen hebben fundamenteel verschillende ervaringen en willen fundamenteel verschillende dingen. En twee: de spanning tussen de twee groepen zorgde ervoor dat steden regelmatig wisselden van regime. Zo kon een stad beginnen als een aristocratie waar de beste en meest voorname patriciërs de dienst uitmaakten, maar al gauw wilden ze hun welvaart beschermen tegen de armen en vormden ze zo een oligarchie, waartegen een democratische opstand uitbrak die na verloop van tijd verviel in anarchie. Waarna de roep om een sterke man ontstond die monarchisch heerste, maar waar altijd het risico bestond dat zijn heerschappij uitmondde in despotisme. Wat hem uiteindelijk in conflict bracht met de rijke families die dan weer de macht in handen namen etcetera etcetera.
De ideale constitutie, redeneerde Aristoteles, en zo betoogde ook de Griek die de Romeinse republiek bestudeerde, Polybius, betekent ‘een midden’ dat armen en rijken, en monarchische, aristocratische en democratische bestuurselementen met elkaar in balans brengt. Zo zijn er boeken volgeschreven over hoe een bepaalde raad van oudsten in Sparta of de Romeinse Senaat een gematigde aristocratische rol vervulde. Maar er ligt een belangrijker punt onder, laat historicus Edelstein zien: voor de klassieke denkers was het volslagen helder dat een ‘ongemengd regime’ ieder moment kon vervallen in een soort gemuteerde schaduwkant van zichzelf: een aristocratie wordt dan een oligarchie, een monarchie een tirannie.
We zien het momenteel voor onze ogen gebeuren in de Verenigde Staten. De Republikeinse politici, rechters en ‘denktankers’ die decennia lang volhielden dat de Amerikaanse grondwet aanstuurt op een ongehinderde en sterke rol voor de president, betonen zich nu gewillige instrumenten van een openlijk despotisch regime. Een regime dat helemaal niets meer met diezelfde grondwet te maken heeft.
De conclusie van Aristoteles en Polybius was: er is maar één manier om een stabiel midden te vinden en dat is door alle verschillende regimes van monarchie, aristocratie, democratie, en tendensen – hebzucht, afgunst, chauvinisme én barmhartigheid – te kanaliseren en te zorgen dat ze elkaar in balans houden.
Het interessante is dat deze antieke ideeën een notie bevatten van wat we later ‘pluralisme’ zijn gaan noemen. Pluralisme is een merkwaardig concept, tegenwoordig is het volgens veel mensen een ideaal; iedere zichzelf respecterende democraat heeft een pluralistische samenleving en een meerstemmige politiek hoog in het vaandel. Tegelijkertijd is de concrete, dagelijkse ervaring van pluralisme nooit aangenaam. Wanneer je weer een SGP’er hoort brommen over de positie van de vrouw, is dat moeilijk te verteren. Het blijft een onaangename realisatie dat ze echt menen wat ze zeggen over abortus bij de ChristenUnie.
Pluralisme in de politiek levert zelden een eenduidige ervaring van ‘verrijking’ op. Daarom is het beeld van de publieke discussie als een ‘marktplaats van ideeën’ ook zo’n belabberde metafoor. Op een marktplaats is iedere nieuwe kraam, met een exotischer aanbod, of juist weer een kraam vol vergeten groentes, inderdaad een verrijking. Maar je kunt die kraam ook negeren en doorlopen. In de politieke arena leidt het aanschuiven van iedere nieuwe groep tot nog meer frictie, nog meer discussie, moeizame vergaderingen en stemmingen, en misschien zelfs tot coalities die je van tevoren niet zag aankomen en die je ook uitermate onwenselijk vindt. Maar dat is wel wat politiek is.
Pluralisme is niet zozeer een ideaal om na te streven, als wel een conditio sine qua non. Zónder pluralisme, zonder mensen die het met elkaar oneens zijn en die elkaars ideeën zelfs abject vinden, kun je überhaupt geen politiek bedrijven. Politiek begint pas wanneer mensen het hartgrondig met elkaar oneens zijn. Anders gezegd: er is geen politiek zonder politiek conflict.
Precies daar zit het probleem met de eis van ‘redelijkheid’ in de politiek. Rationaliteit, in de zin van more geometrico: beginnend bij axioma’s en vanuit daar consequent doorredenerend, komt de geschiedenis van de politieke filosofie pas binnen met het werk van de Britse Thomas Hobbes (1588-1679) en vervolgens met de ideeën van de Nederlandse Baruch Spinoza (1632-1677).
Beide denkers beginnen hun project met een conceptie van de mens als een individu dat per slot van rekening, en op het meest fundamentele niveau, gedreven is door een vorm van zelfbehoud. Het is de rol van de staat om individuen tegen elkaar te beschermen, en zo een vorm van veiligheid en orde te handhaven. Er zijn veel verschillen aan te wijzen tussen Hobbes’ werk Leviathan en Spinoza’s Theologisch-politiek traktaat, maar wat opmerkelijk is, is dat ze tot dezelfde conclusie komen over religieuze tolerantie (de belangrijkste politieke kwestie van hun tijd). Die conclusie is: religieus pluralisme kun je maar beter kwijt zijn.
Beiden pleiten ervoor dat de staat mag beslissen wat een toelaatbare religieuze uiting is. Dat is volkomen rationeel: het doel van de staat is immers veiligheid, daarvoor is orde nodig, orde moet blijvend zijn, dus heb je een ‘soeverein’ nodig die de volledige orde handhaaft. Een stel kerken of synagogen die er hun eigen waardesystemen op na houden, dat geeft alleen maar gedonder. Maar dan zeg je dus wel dat de religieuze beleving van mensen niet van wezenlijk belang is voor de politiek, dat het in feite een ‘oppervlakteverschijnsel’ is dat ook wel even ‘weg-gemanaged’ kan worden door de staat.
In zijn boek laat historicus Edelstein zien hoe een volledig verlichte, rationele politiek uiteindelijk een utopisch ideaal wordt van de Franse philosophes. De problematische kant daarvan kun je terugvinden in het werk van Voltaire, die aanvankelijk zijn hoop voor een verlicht en rationeel Westen vestigde op absolutistische heersers als Catharina de Grote van Rusland en Gustaaf III van Zweden. Andere verlichtingsdenkers fantaseerden openlijk over toekomstige sterke monarchen die bijvoorbeeld een einde zouden maken aan het christendom.
Het punt is dit: al die denkers die uitgaan van pure rationaliteit in de politiek hadden niet toevallig een hang naar alleenheersers. Wanneer de ultieme macht uiteindelijk bij één iemand ligt, dan hoeft alleen hij of zij nog rationele keuzes te maken. Zo kunnen staat en samenleving rationeel vervolmaakt worden.
Later zou deze zuivere politieke rationaliteit gestalte krijgen in de Franse, Russische en Chinese revoluties: een rechtvaardige toekomst is mogelijk, dachten de revolutionairen, mits we nu zuiver alle consequenties van de revolutie doortrekken. Hetgeen er steeds in resulteerde dat vijanden van de revolutie uit de weg geruimd werden.
Met andere woorden: de traditie van rationaliteit in de politiek staat op nogal gespannen voet met pluralisme.
Enkele problematische elementen uit deze traditie van rationaliteit in de politiek spoken ook vandaag nog rond. Te beginnen met de vraag: als je jezelf kroont tot de redelijke partij, wat zijn je tegenstanders dan? Zijn die dan irrationeel? En als rationaliteit leidend is voor de politiek, hebben die tegenstanders dan überhaupt nog wel een rol in de politiek?
Deze vragen zijn een probleem voor een ieder die zichzelf vooral redelijk vindt en die vanuit rationaliteit de politieke strijd aan wil gaan. Niemand stelt die vragen expliciet, en al helemaal niemand is bereid om politieke tegenstanders die zich irrationeel opstellen naar de guillotine te begeleiden. Maar de ‘wie-irrationeel-is-is-af-logica’ speelde de afgelopen decennia een belangrijke rol in de – gefaalde – aanpak van en kritiek op radicaal-rechts.
Je ziet het met name terug in politieke satire en scherpe columnistiek, ooit begonnen bij The Daily Show in de VS, waar de presentator laat zien dat radicaal-rechtse politici zichzelf tegenspreken. Ja, je hebt hiermee aangetoond dat de politieke tegenstander niet zuiver redeneert, en dan? De kritiek blijft dan hangen bij deze ‘onthulling’ van de irrationaliteit van de tegenstander. Alsof daarmee het electoraat eindelijk tot inzicht zal komen.
Verwant hieraan is ook de veelgehoorde kritiek op PVV-stemmers die tegen hun eigen belang zouden stemmen. Ook hier is weer de implicatie: de tegenstander is niet rationeel. Maar wat dat precies betekent wordt nooit duidelijk. En dat er talloze stemmers zijn die tegen hun eigen belang stemmen, bijvoorbeeld mensen die net een huis hebben gekocht en straks voor afschaffing van de hypotheekrenteaftrek stemmen, wordt altijd makkelijk vergeten. De grootste valkuil van deze manier van denken over politiek is de stille aanname dat alle verschillen, of die nou religieus of ideologisch of cultureel zijn, in wezen oppervlakteverschijnselen zijn. Wat telt is wat daaronder ligt: de menselijke redelijkheid.
Dat de geschiedenis vooruit beweegt omdat steeds meer mensen hun redelijke aard ontdekken en zich ontdoen van bijgeloof of andere kleine verschillen, wordt nog dikwijls verkondigd als een vorm van optimisme en hoop. We zijn slechts een kleine ontwaking verwijderd van het vinden van onze gedeelde, rationele aard, en vrede, overvloed en rechtvaardigheid zijn dan binnen handbereik.
Hedendaagse politici van het ‘redelijke midden’ zijn in de praktijk niets meer dan managers die opereren in de veronderstelling dat iedere misstand eigenlijk een misverstand is. Dat een verschil van inzicht altijd ‘opgelost’ kan worden wanneer beide partijen redelijk worden. En dat ieder probleem zo gemakkelijk ‘rechtgezet’ kan worden. Bij voorkeur in beleid en met extra regels.
Terwijl steeds meer radicaal-rechtse ‘sterke mannen’ beloven de kettingzaag te zetten in ‘de overheid’, zijn de middenpartijen in het Westen zich meer gaan identificeren met de instituties en beleidsmatige logica van de staat. Een staat die ieder maatschappelijk probleem vooral beschouwt als een hapering van de eigen machine. Die iedere misstand, of dat nu het toeslagenschandaal, de implosie van de Nederlandse economie na de hypotheekcrisis in de VS of voortdurende chaos bij het UWV is, benadert als een kwestie van het ‘rechttrekken van het beleid’.
Je zou het experiment dat NSC was, kunnen zien als een waarschuwing voor iedere politiek van strikt beleidsmatige en procedurele rationaliteit. Een partij van pure procesmanagers, die monter met twintig man de Kamer betrad, een puinhoop achterliet en daarna naar nul zetels in de peilingen zakte. De ondergang van NSC zat onder meer in een fundamenteel misverstand met zijn kiezers, die dachten dat NSC het aantal asielmigranten naar beneden zou brengen, terwijl NSC vooral de formele zeggenschap van Nederland over wie er binnenkomt wilde borgen. De stemmers dachten dat NSC een substantieel verschil zou maken in hun leven, terwijl NSC altijd alleen maar uit was op een procedurele ingreep in het bestuur.
In de pers lieten partijleden zich er ook nooit op voorstaan concrete doelen te hebben binnengesleept. Het ging altijd over ‘procedurele hygiëne’. Ze hadden Wilders maar mooi aan een rechtsstaatverklaring geketend. Of zoals indertijd demissionair minister van Binnenlandse Zaken Judith Uitermark het verwoordde in een interview met het Algemeen Dagblad: ‘Laatst zei iemand dat NSC de vangrail was van dit kabinet. We zijn er weliswaar beschadigd uitgekomen. Maar hoe fijn is het om een vangrail te hebben? Ik ben echt trots op wat we hebben neergezet.’
Daarin ligt de kwetsbaarheid van het redelijke midden als antwoord op radicaal-rechts. Het risico voor een eventueel aanstaand kabinet van het redelijke midden is dat het zijn missie, na lang onderhandelen, uiteindelijk invult als het brengen van wat tegenwoordig ‘procedurele rechtvaardigheid’ wordt genoemd. Je hoort die term steeds vaker onder beleidsmedewerkers en adviseurs. Het is een opvatting van rechtvaardigheid die typisch ontsproten is aan de moderne rede; procedurele rechtvaardigheid stelt dat een rechtvaardige uitkomst alleen het resultaat kan zijn van een rechtvaardig proces. We moeten, dus, zorgen dat alle stappen goed geregeld zijn.
Dit is goed te begrijpen, en bovendien is het ook belangrijk. Maar dit is ook, en eigenlijk vooral, de rechtvaardigheid van vve’s en vergunningsaanvragen. Bestuurders die hameren op procedurele rechtvaardigheid willen nog weleens uit het oog verliezen dat procedurele rechtvaardigheid een tegenhanger heeft, namelijk ‘substantiële rechtvaardigheid’. Dat wil zeggen: een eerlijk proces kan nog steeds een onwenselijke, onwerkbare uitkomst hebben en die kun je alleen maar concreet, substantieel rechtzetten.
Procedurele rechtvaardigheid is een eerlijke volgorde hanteren voor de wachtlijst van bedrijven die aangesloten willen worden op het stroomnet. Substantiële rechtvaardigheid is dat je zorgt dat iedereen als de wiedeweerga kan worden aangesloten. Mensen wier kinderen niet uit huis kunnen omdat er geen nieuwe huizen in de gemeente zijn of wier nettoloon nog nooit de stijging van de vaste lasten heeft kunnen bijbenen, ervaren ‘procedurele rechtvaardigheid’ in het allerbeste geval als een schrale troost en in het slechtste geval als een fluim in het gezicht.
Wat op de loer ligt is het Italiaanse model: na een opmerkelijk lange kabinetsperiode van de uiterst redelijke Mario Draghi, zit de radicaal-rechtse populist Giorgia Meloni al jaren stevig in het zadel. Hetzelfde dreigt te gebeuren in Frankrijk en het VK. Het is een trend in het hele Westen: de klasse voor wie de instituties nog wel werken, blijft geduldig sleutelen aan de interne rationaliteit daarvan zonder dat het concrete verandering bewerkstelligt. Net zo lang tot de instituties voor zoveel mensen niet meer werken dat een ressentimentvolle meerderheid het roer overneemt.
Het politieke midden kan blijven bestaan als het zichzelf ziet als een balanceeract van verschillende groepen die allemaal een concreet resultaat moeten waarnemen. Neem de les mee uit de oudheid: politiek begint niet bij rationaliteit, politiek begint bij een veelheid aan ervaringen en belevingen. Burgers willen niet beter begrijpen waarom ze ergens te kort aan hebben, burgers willen verschil ervaren in hun leven. Die wens kun je wegredeneren, of je kunt bedroefd verzuchten dat ‘ze het nog steeds niet begrijpen’. Daarmee zet je echter niet de burger en wel jezelf buiten spel.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Opmerking: Alleen leden van deze blog kunnen een reactie posten.