Jeroen Krabbé: ‘Ik heb als kind geleerd te entertainen, want meer was er bij mij niet te halen’
De man die steeds maar weer wordt bestempeld als zo ongeveer de meest zelfingenomen man van Nederland ís helemaal niet ijdel, zegt hij zelf. Jeroen Krabbé, die deze week 80 wordt en harder werkt dan ooit, is eigenlijk ‘totaal onzeker’.
is redacteur van Volkskrant Magazine. Voor Volkskrant Magazine interviewt ze bekendere Nederlanders.
A
U houdt van ordening?
‘Héél erg. Ik leg altijd alles recht. Ik vind het heerlijk als ik rotzooi heb opgeruimd en daarna weet waar alles ligt. Zonder mijn briefjes vergeet ik dingen. Omdat ik zo ongelooflijk veel aan mijn hoofd heb, op dit moment. Echt. Het is niet te doen. Er komt een tentoonstelling aan in het Cobra Museum, waarvoor de schilderijen nog moeten worden opgehaald, er wordt een documentaire gemaakt, er komt een boek uit over mijn leven, en ik heb opnamen voor de serie. Het is te veel, het is echt te veel. Ik heb nog nooit zo hard gewerkt als nu, ik werk me helemaal suf. Ik wist dat het eraan kwam, dus ik heb ook wel fijne slaappilletjes, en zo. Ik had natuurlijk ook doodsangst omdat jij zou komen, vandaag.’
Ja, daar moet je wel een paar slaappillen tegenaan gooien.
‘Drie! En het hielp nóg niet.’
Krabbé schenkt koffie uit een filterapparaat, kuipje halvamel erbij. ‘Ik heb een heel gezellig appeltaartje gekocht. Je gaat geen nee zeggen, mag ik hopen.’ Zo ongeveer elke dag gaat de schilder, acteur en presentator, die deze week 80 wordt, naar zijn atelier. De laatste jaren vooral om te studeren voor de televisieseries die hij voor de Avrotros maakte over Van Gogh, Picasso, Gauguin, Chagall, Kahlo en Matisse. Hij las er talloze boeken voor, want hij moet ‘alles’ weten.
Ter illustratie wijst hij naar een rechte, hoge stapel identieke A5-notitieboekjes op tafel, genummerd en allemaal voorzien van talloze in keurig priegelhandschrift beschreven gele bladwijzers. ‘Dit is het hele leven van Matisse, op twee boekjes na, want die liggen thuis. Het zijn er elf, helemaal volgeschreven. Met een gele stift heb ik gemarkeerd wat belangrijk is, en met een oranje stift wat héél belangrijk is.’
En waar zijn die gele bladwijzertjes voor?
‘Nou, dat is zodat ik weet wat waar zit. Ik neem die boekjes mee als ik ga filmen, zodat ik alles kan opzoeken. Want ik moet het allemaal weten. Ik wil zelfs weten wat de kleur van Matisse z’n sokken was, op de dag dat hij dit of dat schilderde. Ik wil dat er geen hoekje onbekend voor me is.’ Pakt een notitieboekje erbij, slaat het open. ‘Kijk hier: dood vader, ziek in Sevilla, statement over kunst, dat kan ik dus allemaal opzoeken.’
U maakt zich zorgen over wat u ziet als doorgeslagen betutteling, las ik in Krabbé, het boek over uw leven. Stoort het u dat het foute gedrag van ‘geniale’ kunstenaars steeds meer aandacht krijgt en soms zelfs de waardering van hun werk dreigt te overschaduwen?
‘Ja. Toen ik de serie over Gauguin maakte, was het een hot item dat hij op Tahiti getrouwd was met een 13-jarig meisje. Tegen mij werd gezegd: pas op met dit onderwerp. Ik dacht: ik kan toch context geven? Ik kan toch vertellen wat op Tahiti de gebruiken waren, en hoe anders die waren dan in Europa? Een man ging naar een hutje in de buurt waar een huwbare dochter was, om met de ouders te praten. Het meisje mocht vervolgens zeggen of ze wilde. Zo ging het bij Gauguin ook. Ze ging mee, op haar condities, en mocht na een maand terug als het haar niet beviel. De vrouw kon kiezen. Dat vond ik bijzonder, toen ik dat ontdekte, dus dat is mijn verhaal geworden. Het meisje werd niet zomaar meegenomen.’
Voor dat 13-jarige meisje was het een autonome keuze om met een of andere oude schilder uit Europa te trouwen?
‘Anders was ze met een ander getrouwd, want ze was huwbaar.’
Dus meisjes waren in die tijd hoe dan ook de lul.
‘Niet in de gedachte van de zeden en gewoonten die daar golden.’
Stel dat Gauguin dat meisje gewoon had meegesleurd, had u de schilderijen die hij van haar maakte dan anders gewaardeerd?
‘Nee, dan had ik die schilderijen niet lelijker gevonden. Bij Picasso was het ook echt op eieren lopen. Die heeft vrouwen krankzinnig gemaakt, vernederd, enzovoort. Dat tast die man aan, hij was een beest, een stier. Maar het tast níét zijn kunst aan! Er is geen tweede geboren na hem.’
Een vlinder vliegt door het open raam naar binnen. ‘Moet je kijken! Wat betekent dat? Picasso?’
U heeft het over een nieuw victoriaans tijdperk.
‘O, verschrikkelijk. We hebben ineens bedacht dat niets meer mag. Ik kom uit de jaren zestig. Er was toen een enorme vrijheid, die we zelf hadden bevochten, en die vrijheid haalde het beste in je naar boven. Nu gaan we terug naar burgerlijk. Naar bekrompen. Je kunt nu niet repeteren voor een toneelwerkje zonder dat je tegen iemand zegt: vind je het goed als ik je aanraak? En dan moet jij zeggen dat het goed is. Ik verzin dit niet.’
Aan de andere kant hebben acteurs bij ITA mede-acteurs door het decor heen gesmeten.
‘Natuurlijk! Lieve schat, daar heb ik het niet over. Tuurlijk. Dat is nooit goed te praten. Maar die terechte #MeToo-ontwikkeling, waar ik heel erg voor ben, heeft geleid tot angst, bij mensen, ze durven niks meer te doen of te zeggen. Ik ben iemand die zegt: jij hebt hele mooie ogen, want jij hebt hele mooie ogen. Dat betekent verder niks, behalve dat ik dat zie. Dat zijn dingen die niet meer kunnen, want het kan een dubbele betekenis hebben. Jammer.’
Ter gelegenheid van uw 80ste verjaardag maakte u acht schilderijen, voor elk decennium van uw leven één. Mag ik ze zien?
‘Heb je een ticket? Heb je je Museumkaart bij je?’
De acht schilderijen hangen in piramidevorm aan de wand, bovenaan het eerste decennium, van 1944 tot 1954, en zo verder tot het laatste schilderij, waarop hij vijf generaties Krabbé-schilders heeft afgebeeld: zijn grootvader Hendrik Maarten, zijn vader Maarten, hijzelf, Jasper en Lotus, de oudste dochter van Jasper. Ook op het achtste schilderij: de oorlogen in Gaza en Oekraïne. De rechterbovenhoek is zwart, symbool voor de ziekte van zijn oudste zoon Martijn, bij wie begin dit jaar kanker werd geconstateerd. ‘Maar we hebben met de familie afgesproken dat we het daar in het openbaar niet over hebben. Het is een donkere wolk, die een plek heeft gekregen op het schilderij.’
Welk schilderij was het makkelijkst om te maken?
‘Het eerste. Omdat ik wist wat in die eerste tien jaar de belangrijke dingen waren. Het bange jongetje dat ik was. Wat er gebeurd was in de oorlog met de familie van mijn moeder, waarover nooit gesproken werd. De zomers in Bergen, in het huis dat mijn oma er na de oorlog liet bouwen. En mijn dromen en wensen, de onaffe gedachte aan de filmster die ik al op mijn 6de wilde worden. Die man heb ik geschilderd, de man die ik toen voor me zag.’
Waren er onderwerpen die zo pijnlijk waren dat u twijfelde of u er wel over wilde schilderen?
‘Nee. Kijk hier, dit decennium, van 1974 tot 1984. Mijn ruzie met Joop van den Ende, een conflict dat vijftien jaar duurde, heb ik gewoon geschilderd. Dat decennium eindigde overigens fantastisch, door Herma. Ze zou 40 worden en zei: ik wil nog een kind. Martijn en Jasper waren pubers, ik had geen geld, maar als Herma iets in haar hoofd heeft, moet het. Dat is Jakob geworden. In die periode kreeg ik ook mijn eerste Amerikaanse filmrol. Je ziet het allemaal op het schilderij.’
En wie zijn die twee gearmde stelletjes in een grote driehoek?
‘Dat zijn, eh, types. Ja. Dat is de gevarendriehoek.’
Het is belangrijk, want het staat prominent op het schilderij.
‘Ja. Jaha. Het is wat ik zeg: gevarendriehoek. Het kan soms gevaarlijk zijn, in een menschenleven, mevrouw. Laat het maar een mysterie blijven.’
Een driehoeksrelatie?
‘Nee, gewoon nee. Daar praat ik niet over. Waar het om gaat, is dat er in een huwelijk stormen zijn. Niet alleen in die periode, in vele perioden. Gelukkig heb ik een hele nuchtere vrouw die tijdens een storm alles in totale rust bekijkt. En dan altijd precies het goede zegt.’
Komt er uitleg bij de schilderijen als ze in het Cobra hangen?
‘Een beetje. Het vereist enige uitleg. Ze willen ook dat ik een audiotour doe, daar zie ik enorm tegenop. A omdat ik zelf nooit een audiotour neem, want ik vind het vervelend, en B omdat ik niet zo goed weet wat ik moet zeggen. Jasper zegt: het is prima zo, je moet het niet uitleggen. Maar ik vind dat het toch enige uitleg vereist, dus ik ga die audiotour gewoon doen. Zo, dit was de rondleiding, mevrouw.’
We lopen terug naar de keuken, langs een hangmat, ligt hij er weleens in? ‘Heel veel. Voor je kwam nog. Wil je nog koffie? Ik ben nog niet eens aan mijn taartje toegekomen. Omdat je zo veel vraagt. Ach ja, het moeilijke was, van het geheel, van die schilderijen, dat ik nachtmerries kreeg. Echt! Want ik was zo in het verleden gedoken. Eigenlijk helemaal niet prettig. Er kwamen allemaal dingen terug. Op een gegeven moment droomde ik dat ik achtervolgd werd, in een hele grote zwarte modderstroom zat. Ik kon me op het laatste moment vastgrijpen.’
Heeft u spijt gehad, gedacht: waaraan ben ik begonnen?
Hij knikt, quasidramatisch. ‘Waarom. Waarom!’ Neemt een hap appeltaart. ‘En hij nam een hap van zijn gebakje, en zweeg. Goh, lekker.’
Om dingen te bereiken heb je in uw ogen ‘een Zwitsers uurwerk aan discipline’ nodig, las ik in uw memoires. Heeft u die discipline altijd gehad?
‘Er mag geen radertje ontbreken, anders stort het in elkaar, ja, dat heb ik altijd gehad. Deze notitieboekjes over Matisse zijn ook een Zwitsers uurwerk. En die schilderijen zijn een Zwitsers uurwerk. Als ik een rol speel, zou ik niet eens durven te beginnen zonder dat ik weet hoe die persoon denkt, loopt, hoe hij geweest is, voor het stuk begint.’
Waar komt die gedrevenheid vandaan?
‘Misschien door mijn schooltijd, waarin ik werd overvallen door het feit dat ik allerlei exacte vakken moest doen die ik helemaal niet kon. Ik moest naar de mulo, ontzettend erg. Verschrikkelijk vond ik het, om zo dom te zijn, in de ogen van anderen. Ik heb me als kind heel angstig gevoeld, maar ik lachte het weg. Misschien, als ik erover nadenk, is dat harde werken wel een soort bezweren. Ik moet zorgen dat ik alles onder controle heb, dan kan me niet zoveel overkomen. En daardoor kan ik doordraven.’ Hij slaat met de vlakke hand op de stapel notitieblokjes. ‘Daarom doe ik dit.’
Bent u als regisseur leuk om mee te werken?
‘Om gek van te worden. Vind je die notitieboekjes van mij hysterisch? Ja hè? Lichtelijk.’
Een beetje dwangmatig is het wel.
‘Totaal!’
Net als de 256 plakboeken die u over uzelf heeft volgeplakt.
‘257, inmiddels. Ik vind het leuk, en anders eindigt het in een oude schoenendoos. Je moet een kamer hebben zo groot als deze keuken om al die plakboeken neer te zetten. Acht meter, of zo. Totaal dwangmatig, daar heb je gelijk in. Slechte recensies plak ik op z’n kop in. Herma zegt: die kun je beter niet lezen. En dan knip ik ze uit met afgewend hoofd.’
Maar wel recht?
‘Natuurlijk recht. Dat fascineert jou, hè? Maar hoe moet je anders schilder worden, als je dat niet zou hebben? Als ik een schilderij opzet, zit ik uren te kijken naar een leeg doek. Met een stukje houtskool zet ik een paar lijntjes of stippen, en als die verkeerd staan, kan ik niet beginnen. Dat duidt op een visuele discipline. Als ik een filmrol moet spelen ben ik ook totaal hysterisch, het is bespottelijk. Een nieuw script leg ik eerst op tafel en dan ga ik eromheen lopen, als een poes om een bakje eten. Als ik ga zitten, moet het helemaal stil zijn, en dan lees ik het script in één keer uit. Dan krijg ik mijn allereerste idee over de rol. Dat moment is zo kwetsbaar als een vlinder, het kan zo wegvliegen. Maar dat eerste idee is altijd het beste idee. Daarom is dat moment, die eerste lezing, voor mij heilig. Ik mag niet afgeleid worden, bijvoorbeeld door een schrijffout. Als ik een schrijffout zie, kan ik gek worden van drift.’
Wat gebeurt er als u gek wordt van drift?
‘Niks. Het is gewoon een uitdrukking, maar ik denk dan wel: godverdomme zeg, waarom hebben ze dat niet gezien?’
Waarom plakt u slechte recensies eigenlijk überhaupt in?
‘Omdat ik denk: misschien vind ik het later interessant om te kijken hoe erg het allemaal was wat ik deed.’
En kijkt u daar dan nog weleens naar?
‘Nou nee. Wil je zien hoe krankzinnig ik ben?’ Hij pakt een aktetas van de grond, blaast er stof vanaf. ‘Lang niet geopend. Dit is van De ontdekking van de hemel, de film die ik heb geregisseerd. Ik heb elk shot, elk tegenshot, getekend. Ik heb plattegronden getekend, van de woningen van de personages, zodat je ongeveer ziet welk decor je nodig hebt. Voorin staat hoeveel tekeningen het zijn, kijk maar.’
2.065.
‘Hahaha, goed hè? Je kunt je voorstellen dat niets zo onzeker is als het draaien van een film, met al die omstandigheden waarmee je te maken hebt. Het weer, om maar iets te noemen. Als je dan geen totale zekerheid hebt over wat het zou moeten zijn, kun je inpakken. Je moet een ondergrond hebben die stevig is. En daar heb je die discipline bij nodig. Ik kan niet op een set met tachtig mensen gaan staan en zeggen: we zien wel.’
U was geen leuke, gezellige man op die set. Uw vriendin Winnie Gallis, die ook de make-up deed, zei tegen u: je gedraagt je als een dictator.
‘De doodsangst die ik had, vertaalde zich naar een soort dictatorschap. Ik was de kapitein op de Titanic, ik zag elke dag ijsbergen, ik zat op een schip met tweeduizend mensen en ik wist dat het fout zou gaan. Nou, als dán iemand een steekje laat vallen. Gek werd ik! Ik heb niet eens gemerkt dat ik onaardig deed, tot mijn lieve vriendin Winnie me aansprak. Toen heb ik mezelf ingetoomd. Het was een te grote film, ik kon het eigenlijk niet. Maar het is goed gelukt, misschien wel omdat ik heb doorgezet.’
‘Jeroen Krabbé wilde nooit meewerken aan een boek over zijn leven uit angst dat ‘men’ dat als ijdel zou bestempelen’, schrijft Rosa Koelemeijer in het dankwoord in Krabbé. Het verbaasde mij dat u daar bang voor bent, u wordt toch al decennialang als ijdel bestempeld?
‘Omdat het niet klopt. Het klopt niet, en ik kan het niet rechtzetten, want mensen denken wat ze willen denken. De reden dat ik nu ja heb gezegd, is omdat mijn intuïtie me dat ingaf. Geen enkele andere reden. Intuïtie. Dat is altijd mijn leidraad geweest. Ik wilde De ontdekking van de hemel verfilmen, maar wie durft er met Harry Mulisch te gaan praten? Ik niet, met mijn vier jaar mulo. Maar goed, ik ging naar hem toe en het enige wat ik tijdens het lezen van dat boek had bedacht, was hoe de hemel er visueel uit zou moeten zien. Namelijk: zoals een prent van Piranesi. Hij heeft volgens mij tachtig prenten gemaakt, ik had er eentje uitgekozen. En wat had Harry aan de muur hangen? Die ene prent. Jezus, wat een toeval, zei ik. Toeval bestaat niet, zei Harry. Toeval bestaat inderdaad niet. Intuïtie bestaat wel.’
Uw vriendin Hedy d’Ancona zei: ‘Jeroen is aan de ene kant een ijdeltuit, maar hij is ook in staat tot een grote mate van zelfrelativering.’ U maakt veel grappen over uzelf, maar niet in het openbaar.
‘Ja, dat is waar. Ik doe dat niet in het openbaar, ik doe zoveel niet in het openbaar. Ik wil nog een kopje koffie in het openbaar. Wil jij nog? Weet je, Hedy triggert mij, want die is zelf ook erg geestig. Vaak beland ik samen met haar in een soort geestigheidsmoment. Ik moet ontzettend om haar lachen.’
U maakt dus vaak grappen waarin u uzelf belachelijk maakt. Waaraan moet ik dan denken?
‘Pfffff, waar moet ik aan denken? Jezus, wat is dit nou voor vraag? Wat is dit? Je denkt: nu laat ik hem clownerie doen? Ik heb geen voorbeeld. Als ik te dik ben, ben ik op mijn geestigst, want dan bespot ik mijn eigen lichaam. Nu ben ik net heel lang op dieet geweest, het gaat nu wel, maar soms zie ik eruit als een botsautootje. Over mezelf ben ik feilloos humoristisch.’
Uit het boek ontstaat de indruk dat uw vermeende ijdelheid eigenlijk diepgewortelde onzekerheid is.
‘Totale onzekerheid. Ik heb als kind geleerd te entertainen, want meer was er bij mij niet te halen. Het was het enige wat ik kon en het is een tweede natuur geworden. Toen ik op de toneelschool kwam, dacht ik: nu kan ik het laten zien. Ik liep het toneel op en ik heb het werkelijk uit mijn mouw geschud. Hoogst irritant voor mijn medeleerlingen, neem ik aan, maar ik kon het.’
U was als kind een lelijk eendje met een briljante oudere broer.
‘Hij was overal goed in, en ik was dom, dik en lelijk. Ik was een mormeltje. Maar, en dat heb ik nog niet eens genoemd, er was een angst die ik als kind had, een angst die ik niet kon thuisbrengen. Een angst die met de oorlog te maken had, met mijn moeder, die joods was. Haar hele familie is vermoord, en daar werd thuis niet over gesproken, maar haar angst nam ik over, en die angst heeft zich vertaald in heimwee die soms zo erg was dat ik er letterlijk ziek van werd, met overgeven, alles. Ik heb die heimwee ook later nog heel lang gehad. Af en toe heb ik het nog, als ik ergens aankom waar ik het niet ken. Zelfs als ik ben gefêteerd met een auto met chauffeur en alles erop en eraan. Dat helpt helemaal geen donder.’
In het boek wordt beschreven dat Herma u eind jaren tachtig naar een eilandje in de Stille Zuidzee brengt, waar u filmopnamen hebt.
‘Echt zo lief! Naar Vanuatu, in de fucking Stille Zuidzee! Gauguin-land! Wie kan daarnaartoe? Niemand! En ik durfde niet. Ik dacht echt: ik ga niet. Ik zou ook jarig zijn, en het zou de eerste keer zijn dat ik mijn verjaardag niet thuis zou vieren, maar in mijn eentje onder een palmboom. Het was zo ver weg. Ik had verschrikkelijke gevoelens. Ik zei tegen Herma: ik durf niet, wil je niet met me mee? Die arme schat. Want het is een reis, zó ver weg, echt aan de andere kant van de wereld, drie vluchten achter elkaar. En ze moest daarna meteen weer terug.’
Wat was dan de angst?
‘Dat is niet te beschrijven. Het verlangen naar thuis, en dat dat thuis niet te bereiken is. Ik bén daar helemaal niet alleen, want ik zit in een film met tachtig mensen. Hartstikke leuk, maar ik voel me totaal ontheemd. Leeg.’
Had u dat ook bij het spelen in andere buitenlandse films?
‘Ja. ‘Ja. No Mercy, een fantastische film met Richard Gere, mooie rol. Maar in het vliegtuig naar de opnamen in North Carolina voelde ik me ellendig. Op een gegeven moment lagen de opnamen vijf dagen stil. Sommige mensen vlogen naar New York, waar ze woonden. Ik vroeg: mag ik ook weg? Mag ik naar Amsterdam? Ik heb kennelijk zo wanhopig gekeken dat ze me hebben laten gaan. Ik vloog naar Amsterdam, heerlijk, ik ben boodschappen gaan doen op de Albert Cuyp, want ik had Richard Gere beloofd dat ik een rijsttafel voor hem zou maken. Ik had hier alle spullen gekocht en stiekem in mijn koffer verstopt, want dat mag je natuurlijk niet invoeren. Nou, vijf dagen later moest ik terugvliegen. En dat was zó zwaar! Het was donker en somber en ik had mijn auto ergens op de parkeerplaats bij het vliegveld gezet, maar omdat ik zo wanhopig was, kon ik hem niet vinden, terwijl hij op een heel gewone plek stond. Ik denk dat ik drie kwartier radeloos heb rondgelopen, met die koffer vol kruiden.’
Heeft u die rijsttafel wel gemaakt?
‘Jazeker. Vond-ie heerlijk. Het was ook heerlijk.’
Die angst die u als kind niet kon thuisbrengen, had met de oorlog te maken. Wanneer kwam u daarachter?
‘De oorsprong van mijn angst, en van die heimwee, ligt in het niet vertellen van wat er gebeurd was. Mijn moeder vertelde niet dat haar vader in Sobibor was vergast, hoe haar zusje was vermoord. Ik heb een enorme verbeeldingskracht, dus ik heb mijn eigen oorlog gemaakt, in mijn hoofd. Ik stelde me de angst en eenzaamheid voor, die mijn familieleden gevoeld moesten hebben als ze in een trein ergens naartoe gingen waarvan niemand wist waarheen.’
Hoe kwam u erachter dat die heimwee hiermee te maken had?
‘In therapie. Ik kreeg als dertiger zulke absurde angsten. Echt absurd. Het voert me te ver om dat te vertellen, maar er kwamen donderwolken op me af. Dat bleek allemaal gelieerd aan het feit dat ik als kind allemaal dingen niet wist, maar wel voelde. Mijn moeder had een koffer onder haar bed liggen met spullen uit de oorlog. De gele sterren van mijn moeder zaten erin, allemaal foto’s. Foto's van afgerukte ledematen, de arm van een militair, misschien genomen nadat er een vliegtuig was neergestort. Ik peinsde er niet over om haar te vertellen dat ik de inhoud van die koffer gezien had. Dat zou haar pijn doen, en dat wilde ik koste wat kost voorkomen.’
U moest haar blij maken?
‘Tot de laatste dag. En dat kon ik ook goed. Ik heb haar nooit verteld dat ik in therapie ben gegaan. Ik denk dat mijn moeder en ik altijd speelden dat we het zo leuk hadden, samen. Dat entertainen van mij, die tweede natuur, komt natuurlijk ook in één directe lijn uit de oorlog voort. Daarom heb ik al die dingen gedaan: acteren, schilderen, regisseren, presenteren. Ik moest niet alleen mijn moeder laten lachen, ik moest laten zien dat ik kon overleven. Het zusje van mijn moeder kon lang in Westerbork blijven omdat ze meedeed aan het cabaret, zo kon ze haar leven rekken. Op het toneel ben je veilig, is mijn conclusie dan. Als je op het toneel staat, bewijs je je bestaansrecht. Ik heb mijn eigen werk daar, deels onbewust, altijd aan verbonden.’
Uw oudere broer, schrijver Tim Krabbé, met wie u al jaren geen contact heeft, zei in 1987 in een interview over u: ‘Hij was de jongere zoon, en dat is een handicap. Er is niets zo mooi als de combinatie van talent en handicap. (...) Ik als oudste had een aura en ik was bij voorbaat een genie, vooral met wat dweperige tantes. In het nakomertje waren die niet meer geïnteresseerd. (...) Later blijkt het jong zich heel bijzonder te ontpoppen en zelf het vermogen te hebben te vechten en absoluut zeker te weten dat hij iets kan.’
‘Die analyse klopt helemaal. Alleen heb ik nooit geweten dat hij dat zo zag. Had ik leuk gevonden, want dan hadden we erover kunnen praten. Ik heb wel gedacht dat de problemen tussen mij en hem, en ook die tussen mij en mijn vader, zijn ontstaan doordat ik hem overtroefde in aandacht. Toen ik van de toneelschool kwam, speelde ik Shakespeare. Elke avond uitverkocht, top, top, top. Goeie recensies – toen nog wel. Toen merkte ik dingen. Wrijving.’
Welke rol speelt de scheiding van uw ouders in de getroebleerde relatie met uw broer en vader?
‘Een kind heeft de zekerheid van twee mensen boven zich. Als dan blijkt dat er zeker een jaar toneel is gespeeld, zoals door mijn vader, die een andere vrouw had, dan is dat een ongelooflijke dreun. Ik heb geprobeerd te doen alsof het mij niks deed. Maar voor mijn gevoel moest ik kiezen tussen mijn ouders. Mijn vader was hertrouwd en vroeg of ik bij hem wilde komen wonen. Ik moest hem afwijzen, afschuwelijk, maar ik wilde bij mijn moeder blijven. Hij zat er ook nog bij te huilen, mijn vader. Het was een rommelige tijd, mevrouw. Daar is het fout gegaan, omdat er twee kampen ontstonden.’
Ligt daar de oorsprong van het conflict met uw broer?
‘Nee, dat begon toen ik geboren werd. Ik heb me erbij neergelegd. Ik vind het jammer. Dat is het woord dat overblijft. Jammer.’
Op een van de acht schilderijen omhelst u hem, terwijl zijn armen slap langs zijn lichaam hangen.
‘Dat was op zijn 65ste verjaardag, een van de laatste keren dat ik hem gezien heb. Hij had Herma en mij uitgenodigd. We waren nog nooit uitgenodigd, ook niet voor zijn huwelijk. We waren daar, en ik vond het fantastisch.’
Tegelijkertijd suggereert u in het boek dat Tim jaloers zou zijn op uw succes, en spreekt u het vermoeden uit dat Tim verliefd was op Herma. Zou u nog een verzoening willen?
‘Het is natuurlijk goedkoop, om het op jaloezie te gooien, maar ik kan niks anders bedenken. En dat hij verliefd was op Herma heeft Herma zelf ook gedacht. We hebben het een keer tegen hem gezegd, en toen werd hij ontzettend kwaad, maar als je 80 wordt en een boek laat maken over je leven, moet je eerlijk zijn. Dit is hoe ik denk dat het zit.’
Hoe pijnlijk is het voor u om steeds maar weer te worden bestempeld als zo ongeveer de meest zelfingenomen man van Nederland?
‘Het was wel vervelend, maar inmiddels ben ik eraan gewend. Ze moesten me hier niet. In het buitenland kwam ik in een warm bad terecht. Mijn schilderijen verkochten geweldig via mijn galerie in Londen, ik kreeg waardering. En dan kwam ik hier en begon het gezeur weer. Ik ben de enige in Nederland die Barbra Streisand goed kent, de enige in Nederland die Lady Di meerdere keren heeft ontmoet, dus de talkshows bellen mij om te vragen of ik kan komen vertellen. Ik vind dat leuk, ik zie daar geen fout in, maar ik heb geleerd dat ik het niet meer moet doen.’
Ralph Keuning, oud-directeur van Museum de Fundatie, zei dat u ‘iets calimero-achtigs’ heeft als het gaat om de waardering van uw kunst.
‘Een ontzettend leuke man, Ralph, die me de kans heeft gegeven hier in Nederland, hij gaf me in 2008 een overzichtstentoonstelling. Een kans die ik wantrouwde, omdat ik dacht: hij gaat voor de bekende kop. Ralph zei allemaal mooie dingen over mijn werk. ‘Ralph, hou op’, zei ik. ‘Het is onzin.’ Als iemand zegt dat ik geen goede schilder ben, heb ik de neiging meteen te zeggen: is ook zo, je hebt gelijk. Toen Ralph mij vroeg, ben ik naar Jasper gegaan. Hij zei dat ik het moest doen. Nou, ik was heel bang.’
Waarvoor?
‘Voor de reacties. Ik ben bang dat mensen gaan zeggen dat het kut is, en dat ik niemand anders de schuld kan geven dan mezelf. De recensies waren overigens best goed. Maar de slechte kritieken kan ik nog citeren.’
Die zitten toch omgekeerd in het plakboek?
‘Ik hoef maar één woord te zien, dan weet ik het al.’
Dus u leest ze stiekem wel.
‘Nee, niet echt. Maar als je iets op z’n kop legt, zie je nog steeds woorden. En soms zijn dat woorden die je niet moet zien. Ach mevrouw, hier zit een wrak.’
Hedy d’Ancona noemde u zeer studieus, ijverig, een harde werker. Ze zei: ‘Hij is altijd bezig, en dat kan hij ook doen, omdat Herma alles doet in huis. Herma is geen ondergeschikt type, maar ze heeft voor hem wel het pad geëffend.’
‘Herma is in deze wereld gerold, het is niet haar wereld. Zij is een autonoom iemand, Herma is eigenlijk een schrijfster, alleen is dat er nooit van gekomen, want voor ze het wist was ze zwanger. We waren allebei heel jong toen Martijn werd geboren. Toen kwam Jasper, ik moest keihard werken, en daarna is mijn carrière geëxplodeerd, internationaal. Daar had niemand rekening mee gehouden. Ik had het gehoopt, maar zij helemaal niet. Ze dacht: wat moet ik ermee? Ze heeft een nuchterheid die mij enorm goed bevalt. Geëffend, wat Hedy zegt, dat klopt, zeker toen de kinderen jong waren. Ik kon vrijelijk mijn gang gaan omdat zij thuis alles deed. Ze heeft weleens gezegd: ‘Dit is niet waarom ik op aarde ben.’ Herma heeft misschien wel haar wensdromen opgeschort of ingeruild voor de discipline van een gezin. Dat zou kunnen. Maar we zijn na 59 jaar nog steeds bij elkaar. En léúk bij elkaar. Als iets haar niet beviel, kreeg ik dat altijd te horen.’
Dan schreef ze u een woedend briefje, zoals deze, die in het boek staat: ‘Ik ben toch al zo lang alleen. Je hebt je sowieso nooit om mij bekommerd. Het ging altijd over jou. Welterusten!’
‘Hahaha! ‘Er ligt nog een gehaktbal en een prakje in de ijskast’, stond er vaak ook nog onder. Zó geestig. Toen Herma 80 werd heb ik een bloemlezing uit die briefjes gehouden, mensen lagen op de grond van het lachen.’
Hoe kijkt u terug op die eerste jaren dat u kinderen had? Op uw eigen rol daarin?
‘Ik had geen rol, durf ik wel te zeggen. Nou, geen is overdreven, maar ik had het zo ontzettend druk, ik ging van de ene rol in de andere. Ik moest gewoon fucking geld verdienen. Alleen de vakanties, die waren heilig. Behalve die keer dat ik midden in de nacht werd gebeld voor een rol in The Fugitive met Harrison Ford, of ik de volgende dag het vliegtuig naar Chicago kon nemen. Ik heb een kwartier nagedacht, toen maakte ik Herma wakker en zei dat ik niet mee naar Italië kon. Ze zei niks, draaide zich om en sliep verder.’
Waren er dingen die u zelf graag anders wilde doen dan uw eigen ouders?
‘Niet scheiden. Dat was het belangrijkste. Ik vond het heel erg toen Martijn en Jasper gingen scheiden. Het kon niet anders, maar dat maakt het niet minder verdrietig. Bij mij is het nooit een optie geweest. Het is zo’n veiligheidspal, mijn huwelijk, dat die gedachte nooit verder is gekomen dan: ik zou missch… Nee. Ik wil nog weleens raar doen, maar door de nuchterheid van Herma komt er altijd snel weer een soort rust over me heen.’
Zij begon al nuchter aan de relatie, las ik in het boek. Ze dacht: met die jongen kan ik het wel uithouden, want hij irriteert me niet.
‘Dan zeggen mensen: jezus, wat onromantisch. Nee hoor. Vind ik niet.’
Bent u ook zo nuchter in de liefde?
‘Neeee. Ik ben een losgeslagen projectiel. Een zevenklapper. Daarom is het zo fijn dat ik iemand naast me heb die gewoon vraagt: ‘Is er iets? Je doet zo raar.’ Dat is heerlijk ontnuchterend. ‘Ik ben de leukste’, zei ze altijd, ‘maar daar moet je zelf maar achter komen.’ Doordat zij zo is, is het altijd weer goedgekomen. Eergisteravond lag er weer een briefje, toen ik laat thuiskwam. ‘Was het leuk? Ik heb spaghetti gegeten met een sausje en ik ben vroeg naar bed gegaan.’ Gewoon, een dagelijkse mededeling. Zo leuk!’
Daar zit ook romantiek in, bedoelt u?
‘Dat is pure romantiek! Die briefjes, dat is liefde. Ook als er staat dat ik een zeikerd ben en moet ophouden met mijn rare gedrag. Dat je zo’n briefje schrijft, betekent dat je je niet van elkaar afkeert.’
In het boek Krabbé noemt u het laatste decennium het somberste van uw leven. Waarom?
‘De lockdowns, de oorlogen. Op persoonlijk vlak: omdat ik merk dat het zwaarder wordt voor Herma, ze heeft fysieke klachten. Misschien moet ik ermee ophouden, met die programma’s, omdat het voor haar ontzettend vervelend is dat ik er maanden niet ben. Maar het leuke aan ouder worden is dat je kunt terugkijken. Dat eerste schilderij van de acht, die filmster die ik rechts op het doek heb geschilderd, dat is allemaal uitgekomen. Alles is uitgekomen wat ik als jongetje van 6 heb bedacht. Dat vind ik ontroerend.’
Ziet u dat als het resultaat van dat Zwitserse uurwerk aan discipline, of is het iets anders?
‘Toeval bestaat niet, vraag dat maar aan Mulisch.’
Cv Jeroen Krabbé
Krabbé is getrouwd met Herma en heeft drie zoons en negen kleinkinderen.
https://www.volkskrant.nl/volkskrant-magazine/jeroen-krabbe-ik-heb-als-kind-geleerd-te-entertainen-want-meer-was-er-bij-mij-niet-te-halen~b105b297/#:~:text='Totale%20onzekerheid.-,Ik%20heb%20als%20kind%20geleerd%20te%20entertainen%2C%20want%20meer%20was,werkelijk%20uit%20mijn%20mouw%20geschud.
------------------------------------------------------------------------
My comment :
1. Een goed interview, want (in de eerste plaats) een buitengewoon goede interviewer.
2. Wel onbesproken blijft helaas een moeilijk te verklaren tegenspraak tussen
de stelling van de geïnterviewde, dat hij zich in zijn leven vooral door intuïtie
laat leiden, maar zich desalniettemin gaande het interview tezelfdertijd herhaaldelijk
voor laat staan op het feit, een enorme control freak te zijn : Zowel zijn
professionele als alledaagse handelingen / voornemens worden namelijk tevoren tot
in minutieus detail schriftelijk door hem vastgelegd, waardoor volgens mij
weinig ruimte voor spontaan gedrag resteert.
3. Toch ook wel rijkelijk veel foto's van de – onveranderlijk koket (ijdel) in de lens kijkende en - in een niet geheel onbevlekt ontvangen schilders kostuum gestoken Krabbe in zijn ruim behuisde schildersatelier aan de negende Helmersdwarsstraat.
4. Ronduit ontroerend vond ik met name het moment waarop Krabbe refereert aan de oorlog en het verlies van de Joodse familie van moederszijde als gevolg van de misdadige nazi-holocaust : Hij laat weten, naar aanleiding van dit afschuwelijke onderwerp, destijds door een even overweldigende als onverklaarbare heimwee te zijn overvallen...
5. Voorts vond ik zijn observatie over het significante verschil tussen de bevrijdende seksuele revolutie van de jaren zestig en de relatief terughoudende seksuele moraal in onze huidige westerse maatschappij opvallend. Wel moet eerlijkheidshalve worden vermeld, dat wij nu met enige regelmaat met terugwerkende kracht worden geconfronteerd met uitwassen, die diezelfde vrije moraal in die revolutionaire beginjaren soms met zich mee bracht.
6. Tot slot zou ik als lezer graag hebben vernomen of zijn echtgenote Herma echt de semi-autistische huissloof was / is die hij hier zo weinig flatteus van haar schildert, of dat in huize Krabbe voor de alledaagse verzorgende zaken en taken ook gewoon huishoudelijk personeel aanwezig was..
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Opmerking: Alleen leden van deze blog kunnen een reactie posten.