zaterdag 13 augustus 2022

De staat en het Koninklijk Huis profiteerden van de verdiensten van de ‘troostmeisjes’ in Nederlands-Indië




De staat en het Koninklijk Huis profiteerden van de verdiensten van de ‘troostmeisjes’ in Nederlands-Indië

Tussen 1932 en 1945 rolde Japan een dwangbordeelsysteem uit in alle bezette gebieden in China, Zuidoost-Azië en de Stille Oceaan. Naar schatting 500 duizend jonge vrouwen werden weggevoerd uit interneringskampen, gekidnapt of onder valse voorwendselen gelokt en als ‘troostmeisje’ tewerkgesteld. Het geld dat bezoekers voor de jonge vrouwen betaalden, werd bij Japanse oorlogsbanken gestort om de oorlog te financieren. Zowel de Nederlandse staat als het Koninklijk Huis blijken van dit bordeelgeld te hebben geprofiteerd.

BELUISTER DIT ARTIKEL
0:00
/
21:56
DIT STUK IN 1 MINUUT
  • 14 augustus is International Comfort Women’s Day, de dag waarop wereldwijd de slachtoffers van Japanse dwangprostitutie worden herdacht. Op die dag in 1991 onthulde de Koreaanse Kim Hak Soon dat ze jarenlang als ‘troostmeisje’ door Japanse militairen was misbruikt. Ze eiste dat Japan verantwoordelijkheid nam voor het structurele seksueel misbruik in de eerder door hen bezette gebieden. Door als eerste de stilte te doorbreken, gaf Kim Hak Soon een stem en een gezicht aan de duizenden slachtoffers van deze dwangprostitutie.
  • De kwestie rond deze ‘troostmeisjes’ speelt tot op de dag van vandaag, omdat de Japanse regering weigert excuses aan te bieden. Daarbij komt dat de geallieerde landen al die jaren weggekeken hebben: de handelsbetrekkingen met Japan zijn belangrijker dan het lot van de misbruikte vrouwen in de voormalige kolonies in Zuidoost-Azië.
  • Pas nadat de Nederlandse Jan Ruff-O’Herne in december 1992 bekendmaakte dat ze als jonge vrouw was misbruikt in een officiersbordeel in Semarang, Java, werd Nederland gedwongen onderzoek te doen naar de omvang van deze oorlogsmisdaad in Nederlands-Indië, de voormalige kolonie. Tijdens de Tweede Wereldoorlog waren daar ruim 350 duizend Japanse militairen en mariniers gestationeerd.
  • De conclusie van het daaropvolgende onderzoeksrapport – ‘met zekerheid 65 en naar alle waarschijnlijkheid driehonderd Nederlandse vrouwen zijn slachtoffer geworden op de eilanden Java en Sumatra’ – verhult de waarheid: ten minste 70 duizend jonge vrouwen (Hollands, Indo-Europees, Indonesisch, Moluks, Papoea) zijn misbruikt in dwangbordelen, verspreid over heel Nederlands-Indië.
  • Er is meer verborgen gebleven: met het geld dat in de dwangbordelen werd verdiend, financierde Japan de oorlog. Dat ontdekten medewerkers van de Nederlandse inlichtingendienst NEFIS na de Japanse capitulatie. Het NEFIS-rapport is in Nederland nooit in zijn geheel gepubliceerd, en daardoor buiten zicht gebleven.
  • Follow the Money gebruikte het NEFIS-rapport om het geldspoor van de dwangbordelen te reconstrueren. Integraal onderdeel daarvan is de geschiedenis van de ontmanteling van de Japanse oorlogsbanken, waarvan zowel de Nederlandse staat als het Koninklijk Huis geprofiteerd blijken te hebben: een deel van de liquidatieopbrengsten betrof het geld dat door ‘troostmeisjes’ in Japanse dwangbordelen is verdiend.

De term ‘troostmeisje’ is een naargeestig eufemisme voor dwangprostituée. De vrouwen en meisjes die structureel na elke invasie van Japanse legereenheden werden ontvoerd, werden dagelijks misbruikt in tot bordelen omgebouwde villa’s, badhuizen, hotels, scholen, tempels en kerken. De dwangbordelen waren op hiërarchische leest geschoeid en kenden strenge regelgeving.

De gedwongen prostitutie was door de Japanse regering opgezet om geslachtsziektes onder de troepen te voorkomen. De directe aanleiding was het hoge percentage geslachtsziektes binnen het expeditieleger dat tussen 1918 en 1922 in Siberië was gestationeerd. Liefst eenderde van de soldaten werd toen uitgeschakeld door syfilis en gonorroe, waarbij een groot aantal kwam te overlijden. Wat evenzeer meespeelde, was het emotionele aspect: zolang in de seksuele behoeftes van de militairen werd voorzien, was er geen reden tot ontevredenheid of muiterij.

Het Japanse systeem van leger- en marinebordelen diende ook een hoger doel: met het geld dat er werd verdiend, werd de oorlog medegefinancierd. Dat blijkt uit de gezworen verklaringen van leden van de Japanse geheime marinepolitie op Borneo in Nederlands-Indië. Kort na de oorlog stelde de Nederlandse militaire inlichtingendienst NEFIS – de Netherlands Forces Intelligence Service – een onderzoek in naar het grootschalige seksueel misbruik door de Japanse bezetter.

Dat financiële oogmerk van de dwangbordelen is jarenlang onder de radar gebleven, deels omdat het NEFIS-rapport versnipperd is ondergebracht: incompleet en met beperkte openbaarheid, en verdeeld over het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie (NIOD) in Amsterdam en het Nationaal Archief in Den Haag. Pas sinds 2007 zijn de documenten in hun geheel toegankelijk bij de National Archives in Londen.

14 AUGUSTUS: INTERNATIONAL COMFORT WOMEN’S DAY

Op 14 augustus worden wereldwijd de slachtoffers van Japanse dwangprostitutie herdacht. Op die dag in 1991 onthulde de Koreaanse Kim Hak Soon dat ze jarenlang door Japanse militairen als ‘troostmeisje’ was misbruikt. Ze eiste dat de Japanse regering verantwoordelijkheid nam voor het structurele seksueel misbruik in de door Japan bezette gebieden. Door als eerste ‘troostmeisje’ de stilte te doorbreken, gaf Kim Hak Soon een gezicht aan de duizenden slachtoffers van deze dwangprostitutie.

Kim Hak Soon tijdens een protestmars in Seoul in 1992 © Women and War

In december 1992 maakte de Nederlandse Jan Ruff-O’Herne bekend dat zij als jonge vrouw was misbruikt in een dwangbordeel in Semarang, Java. Haar onthulling dwong de Nederlandse overheid onderzoek te doen naar de omvang van deze oorlogsmisdaad in de voormalige kolonie Nederlands-Indië, waar tijdens de Tweede Wereldoorlog ruim 350 duizend Japanse militairen en mariniers waren gestationeerd.

De conclusie van het daaropvolgende onderzoeksrapport luidde dat ‘met zekerheid 65 en naar alle waarschijnlijkheid driehonderd Nederlandse vrouwen slachtoffer van dwangprostitutie zijn geworden op de eilanden Java en Sumatra’. In werkelijkheid zijn ten minste 70 duizend vrouwen (Hollands, Indo-Europees, Indonesisch, Moluks, Papoea) misbruikt in dwangbordelen verspreid over de hele archipel.

Op 5 juli 1946 plaatste NEFIS-kapitein J. Heijbroek zijn handtekening onder het rapport. ‘De bordeelen [..] werden beheerd door de manager van de Nanyo Kohatsu Kabushiki Kaisha, de Stille Zuidzee Maatschappij,’ schreef hij. ‘Het toezicht hierop werd uitgevoerd door de Hokukai, de Vereniging van Japansche zakenlieden, die ook de huizen inrichtte. De manager gebruikte employees van zijn firma voor het dagelijksche werk, zoals de boekhouding. Elke morgen werden de betaalbewijzen en inkomsten van de afgeloopen nacht afgedragen aan de kassier van de Nanyo Kohatsu.

De manager, die maandelijks een financieel overzicht moest overleggen, verklaarde dat de gemiddelde winst  per bordeel 60 gulden per dag was. ‘Een-derde daarvan werd opgeëist door de Japansche zakenlieden voor de gemaakte kosten. Twee-derde was bestemd voor de jonge vrouwen, maar in plaats dat ze uitbetaald kregen, werd het geld gestort bij het filiaal van de Bank of Taiwan.’

De financiering van de Japanse militarisering

In de reconstructie van het geldspoor van de Japanse dwangbordelen heeft de Bank of Taiwan een spilfunctie. Ze werd onder de Japanse naam Kabushiki Kaisha Taiwan Ginkô in 1899 geopend op Taiwan, Japans eerste kolonie, om daar ondernemingen als Mitsubishi en Mitsui te ondersteunen bij hun investeringen. De bank had 5 miljoen yen startkapitaal en leverde financiële diensten, waaronder het wisselen van buitenlandse valuta. Naast de financiering van de handel met Taiwan en andere landen in Zuidoost-Azië had de bank een ander belangrijk doel: de financiering van de Japanse militarisering.

Hoewel het hoofdkantoor juridisch in Taipei was gevestigd, de hoofdstad van Taiwan, bevond het centrale kantoor zich in Tokio. Daar werden alle belangrijke bankzaken geregeld. Gerekend naar het geïnvesteerde geld, rechtstreeks afkomstig van de Japanse regering, was de Bank of Taiwan de op een na grootste bank in Zuidoost-Azië. Het eerste filiaal buiten Taiwan werd in 1912 in Singapore geopend, gevolgd door filialen in Thailand, Brits-Maleisië en Nederlands-Indië. Tot de nieuwe diensten die de bank aanbood, behoorden de uitgifte van lokale valuta en het storten van contant geld.

Vanaf 1931 gaf de Bank of Taiwan in Tokyo staatsobligaties uit om de uitbreiding van de marine voor de naderende invasies te financieren. De Japanse regering wilde dat de obligaties – die de helft van het bankkapitaal vormen – te gelde werden gemaakt, en verplichtte de bankfilialen in haar kolonies Taiwan en Korea het spaargeld van hun klanten hiervoor te gebruiken.

Per 1 maart 1941 zijn er 3209 aandeelhouders die 150 duizend gestorte aandelen van 100 yen per stuk bezitten, en 150 duizend aandelen met een nominale waarde van 100 yen, waarvan 25 yen per aandeel is gestort.

Het Japanse ministerie van Financiën heeft zijn eigen toezichthouders aangesteld bij de inmiddels zeer machtige bank, waardoor de aandeelhouders weinig tegen het regeringsbeleid kunnen inbrengen. Eén aandeelhouder, Kora, neemt een uitzonderingspositie in: zij bepaalde, samen met de regering, het beleid. Want achter Kora gaan de familieleden van keizer Hirohito schuil, die over 7566 aandelen beschikken.

De keizer bezit ook aandelen in Japans grootste bank, de Yokohama Specie Bank: liefst 22 procent. Deze bank, opgericht in 1880 met een startkapitaal van 3 miljoen yen en gespecialiseerd in buitenlandse transacties, fungeert tegelijkertijd als de ‘betaalmeester’ van de legertroepen.

Voorbereiding van de invasies

Kort voor de aanval op de Amerikaanse marinebasis Pearl Harbour (7 december 1941) geeft de Japanse regering opdracht om meerdere coupures van buitenlandse valuta voor te bereiden: in guldens voor Nederlands-Indië, in Straits dollars voor Brits-Maleisië en Noord-Borneo, in roepies voor Birma, in peso’s voor de Filipijnen, en in ponden voor de territoria onder Australisch beheer.

De wisselkoers van alle buitenlandse valuta wordt vastgesteld op één Japanse yen, met uitzondering van het Australische pond, dat tien yen waard is. Dit alles leidt tot een waardestijging van de yen. Tegelijkertijd onderstreept het de nieuwe rol van Japan: kort daarna valt het meerdere landen en eilanden binnen. Borneo is op 10 januari 1942 aan de beurt; het KNIL, het leger in Nederlands-Indië capituleert op 8 maart 1942.

Aansluitend opent de Bank of Taiwan, de betaalmeester van de Keizerlijke Marine, nieuwe filialen in het bezette Nederlands-Indië. Ook de Yokohama Specie Bank beschikt over een uitgebreid netwerk van filialen. Naast het hoofdkantoor in Yokohama en vier filialen in Japan heeft ze dertien vestigingen in China plus kantoren in Singapore, Manila, Jesselton (Brits-Borneo), Rangoon (Birma); en meerdere vestigingen op Java en Sumatra. De Yokohama Specie Bank overtreft de Bank of Taiwan in het totaal aantal leningen en stortingen van contant geld.

Onder die stortingen valt ook het geld dat door slachtoffers van de Japanse dwangprostitutie wordt verdiend: de tienduizenden jonge vrouwen die in leger- en marinebordelen zijn opgesloten, worden niet alleen seksueel, maar ook financieel geëxploiteerd. Ambtenaren van de lokale Japanse besturen houden toezicht op de bordelen, controleren de administratie en storten de dagelijkse winsten bij de bankfilialen.

De ontmanteling van de oorlogsbanken

Na de Japanse capitulatie op 15 augustus 1945 wordt de Yokohama Specie Bank als een vijandelijke bank aangemerkt. Als opperbevelhebber van de Geallieerden gelast de Amerikaanse generaal Douglas MacArthur de liquidatie van alle filialen binnen en buiten Japan. Hun ontmanteling zal, conform het zogeheten territorialiteitsprincipe, in handen van de lokale autoriteiten worden gelegd. De opbrengsten van de liquidatie dienen als compensatie voor de schade die de bezette landen hebben geleden.

Op China en Thailand na zijn alle landen in kwestie dan nog kolonies: de Filipijnen en Guam (Verenigde Staten); Birma, Brits-Maleisië, Brits-Borneo en Hongkong (Groot-Brittannië); Indochina (Frankrijk); Australisch Nieuw-Guinea en Nauru (Australië); Portugees-Timor (Portugal); en Nederlands-Indië (Nederland). Het zijn zodoende de facto de westerse kolonisatoren die de vijandelijke banken zullen liquideren.

Korea, dat van 1910 tot 1945 onder Japans bewind stond, valt na de capitulatie uiteen in de noordelijke Democratische Volksrepubliek Korea en de Republiek Korea in het zuiden. Zowel de Koreaanse filialen van de Bank of Taiwan als de eveneens vijandelijke Chosun Bank zijn vervolgens door deze twee nieuwe regeringen genationaliseerd.

Nadat Kim Hak Soon op 14 augustus 1991 tijdens een persconferentie in Seoul naar buiten trad met haar schokkende verhaal, besloot de Zuid-Koreaanse regering alle voormalige ‘troostmeisjes’ die zich officieel hadden geregistreerd, financieel te ondersteunen: ze wonen, vanwege hun leeftijd, sindsdien op overheidskosten in verpleegtehuizen.

De situatie op Taiwan

Ook Taiwan wordt onafhankelijk van Japan: op 25 oktober 1945 wordt het eiland overgedragen aan de Republiek China, die dan geleid wordt door de Kwomintang (‘Nationale Volkspartij’) van generaal Chiang Kai-shek.

MacArthur, de Amerikaanse bevelvoerder van de Geallieerden, beschouwt de generaal en diens partij als de rechtmatige Chinese regering. De troepen van de Kwomintang nationaliseren vervolgens alle grote bedrijven, waaronder de kantoren van de Bank of Taiwan. Op 20 mei 1946 wordt de gereorganiseerde bank gelanceerd als China’s eerste staatsbank. Van deze reorganisatie zijn beperkte cijfers overgeleverd.

Op 31 maart 1945 beschikte het hoofdkantoor in Taipei over bijna 6,5 miljard yen in activa en passiva, omgerekend is dat 1,48 miljard dollar. Bijna 10 procent daarvan – 145.573.415 dollar – is afkomstig uit stortingen van contant geld. Welk deel daarvan afkomstig is uit de verdiensten van de slachtoffers van dwangprostitutie, kan alleen worden achterhaald met behulp van het archief van de ‘oude’ Bank of Taiwan.

‘Dit is te lang geleden,’ stelt de persvoorlichter van het hoofdkantoor in Taipei. ‘Alle bankmedewerkers die hier destijds bij betrokken waren, zijn al lang met pensioen. Collega’s van de bank in Taipei hebben gezocht naar de oude data betreffende de stortingen van contant geld, maar hebben niets kunnen vinden.’

Het liquidatieproces in Nederlands-Indië

Het geldspoor van de ontmanteling van de vijandelijke banken in Nederlands-Indië valt gelukkig wel te reconstrueren: het Nederlands-Indisch gouvernement liet de inventarisatie van de bankbalansen uitvoeren door de NEFIS. Deze procedure vindt plaats tijdens de gewelddadige onafhankelijkheidsoorlog, die direct na de Japanse capitulatie is losgebarsten.

In deze chaos proberen Japanse filiaalmedewerkers van de Yokohama Specie Bank op Sumatra hun sporen te wissen: op last van hun regering vernietigen ze de codeboeken waarin alle transacties zijn genoteerd. Personeel van de NEFIS weet echter de hand te leggen op een aantal documenten, waaronder de bankoverzichten van negen filialen op Java.

Bij het filiaal in Bandoeng nemen de NEFIS-medewerkers 313 miljoen Japanse gulden in beslag, waarbij ze ook de salarissen over de bezettingsperiode berekenen van de manschappen van het Zestiende Keizerlijke Leger en van de Keizerlijke Marine op Java. In totaal gaat het om net iets meer dan 242 miljoen gulden. Een deel daarvan heeft het Japanse leger- en marinepersoneel uitgegeven aan bordeelbezoek.

Koninklijk Besluit Vijandelijk Vermogen

Waar is het dwangbordeelgeld gebleven dat bij filialen van de oorlogsbanken in Nederlands-Indië is gestort? De Amerikaanse opperbevelhebber bepaalde dat de liquidatieopbrengsten toekomen aan het plaatselijk gezag. Dat is niet de Indonesische regering, die haar onafhankelijkheid op 17 augustus 1945 heeft uitgeroepen, maar het Nederlandse koloniale gezag.

De Amerikaanse bepaling ligt overigens in lijn met het Koninklijk Besluit Vijandelijk Vermogen dat op 20 oktober 1944 door de Nederlandse regering in ballingschap werd afgekondigd: ‘Vermogen, toebehoorende aan een vijandelijke staat of aan een vijandelijken onderdaan, gaat met het in werking treden van dit besluit van rechtswege in eigendom over op den Staat.’

Het ministerie van Overzeese Gebiedsdelen is een van de vijf ministeries die betrokken zijn bij de uitvoering van dit besluit. ‘Het saldo in het krediet van de vijandelijke staat en onderdanen moet als vijandelijk vermogen worden aangemerkt,’ bevestigt dat ministerie op 25 november 1945 als opmaat naar de liquidatie van de Japanse oorlogsbanken.

Nederlands toezicht op de bankenliquidatie

Enkele Japanse bankfilialen worden door Indonesische troepen geplunderd. Bij de overige filialen zijn het de Nederlandse autoriteiten die vanaf 15 januari 1946 toezicht houden op de overdracht. Het hoofd van de Economisch-Technische Afdeeling van de NEFIS, S.W. Tromp, tracht de interne organisatie van de Japanse oorlogsbanken in kaart te brengen, zo meldt hij aan Thesaurier-Generaal Arons in Batavia: ‘Maar de enkele uren die U ons gegeven heeft, maken dit onmogelijk.’

Vanwege de aanhoudende Indonesische vrijheidsstrijd is er haast bij de liquidatie van de Japanse banken. Het protocol, dat in Nederland is bepaald, houdt in dat ‘het [Nederlandse] Beheersinstituut het vijandelijk vermogen opeist; en het in beheer neemt om claims te kunnen beoordelen.’

De Indische regering heeft echter besloten ‘haar eigen gang te gaan’ en houdt zich niet aan het protocol, zo constateert plaatsvervangend thesaurier op Financiën Alfred Rinnooy Kan. Om die reden werden alle filialen van de Japanse banken tot 1948 rechtstreeks onder toezicht van de Nederlandsche Handel-Maatschappij (NHM) geplaatst. 

Zo wordt de NHM de begunstigde partij bij de liquidatie van de Japanse banken. Als vertegenwoordiger van het Nederlandse gezag in de kolonie bedingt ze bovendien bij het ministerie van Financiën in Den Haag dividendvrijstelling ‘voor de jaren 1941 en opeenvolgend, gegeven onze positie als Indische Bank’.

De Nederlandsche Handel-Maatschappij in het kort

De Nederlandsche Handels-Maatschappij werd in 1824 opgericht, op initiatief van ‘koning-koopman’ Willem I. De NHM was in zekere zin de opvolger van de Vereenigde Oostindische Compagnie: ze was in private handen, maar de Kroon had aandelen, en de maatschappij handelde in opdracht van het koninkrijk. 

De NHM legde zich – net als de VOC voor haar – toe op de handel met de kolonies, in het bijzonder met Nederlands-Indië. Door het omstreden ‘Cultuurstelsel’ werd de Indonesische bevolking verplicht 20 procent van haar landbouwgrond te gebruiken voor ‘gouvernementsproducten’ zoals koffie, thee, suiker en indigo. Die producten verkocht de NHM in Europa. De winst daarvan vloeide direct in de Nederlandse schatkist.

De NHM vormde zich vanaf begin twintigste eeuw om van handelsmaatschappij tot een volwaardig bankbedrijf, met een groot internationaal kantorennetwerk in Zuidoost-Azië. Het ging haar voor de wind: in 1916 boekte de bank een nettowinst van 11 miljoen gulden, de hoogste tot dan toe.

Het was deze bank, met de Nederlandse staat en het Koninklijk Huis als belanghebbenden, die van de liquidatie van de Yokohama Specie Bank en de Bank of Taiwan profiteerde. Het vijandelijk vermogen diende als schadeloosstelling voor de gedorven inkomsten tijdens, en kort na, de Japanse bezetting van Nederlands-Indië. En zo eigende de NHM zich op indirecte wijze ook het dwangbordeelgeld toe van de duizenden jonge vrouwen die in Nederlands-Indië als ‘troostmeisjes’ zijn misbruikt.

DE BEREKENING VAN HET DWANGBORDEELGELD

In de dwangbordelen op Borneo werkten gemiddeld tien vrouwen per locatie. De berekening van het dwangbordeelgeld op basis van het NEFIS-rapport is dat iedere jonge vrouw gemiddeld 6 gulden per dag verdiende. Zeker 70 duizend vrouwen in Nederlands-Indië waren slachtoffers van het Japanse systeem.

De bezettingsperiode in geheel Nederlands-Indië ging officieel op 8 maart 1942 in. Aangezien het inrichten van de dwangbordelen enkele weken vergde, wordt voor deze berekening als ingangsdatum van het systeem 1 april 1942 aangehouden. De periode van 1 april 1942 tot 15 augustus 1942 telt 1232 dagen.

Ieder slachtoffer verdiende gemiddeld 6 gulden per persoon. De 70 duizend slachtoffers behaalden over 1232 dagen een ‘omzet’ van ruim 517 miljoen gulden. Tweederde daarvan – bijna 345 miljoen gulden – werd gedeponeerd bij filialen van de Yokohama Specie Bank en de Bank of Taiwan.

De vraag is hoeveel dwangbordeelgeld bij de liquidatie van de vijandelijke banken is geconfisqueerd. Met een conservatieve schatting (alleen de stortingen van de laatste drie maanden voor de Japanse capitulatie) gaat het om 25,76 miljoen gulden. Geïndexeerd over de periode 1945-2021 komt dat neer op iets meer dan 156,5 miljoen euro.

De staat profiteerde mee

Als opdrachtgever en begunstigde van de Nederlandsche Handel-Maatschappij heeft de Nederlandse staat een deel van het dwangbordeelgeld opgestreken. 

Na de Tweede Wereldoorlog richtte de NMH zich meer op Nederland en Europa. In 1959 werden de plantages, waarop de NHM nog deels dreef, door Indonesië genationaliseerd, en een jaar later ook de bankfilialen. In 1964 fuseerde de NHM met de Twentsche Bank tot de Algemene Bank Nederland (ABN), en werd daarmee een van Nederlands grootste banken. Na nog weer een fusie ontstond in 1990 ABN Amro.

Het huidige ABN Amro bestaat uit de Nederlandse resten van Fortis en de door hen overgenomen delen van ABN Amro. De Nederlandse staat kocht die op tijdens de kredietcrisis van 2008, toen Fortis – en daarmee ABN Amro – op omvallen stonden. Sindsdien is ABN Amro een staatsbank. En ergens, in al die financiële omzwervingen, moeten de sporen zijn te vinden van het dwangbordeelgeld dat de NHM kort na de oorlog opstreek. Maar waar?

Het ministerie van Economische Zaken verwijst Follow the Money naar ABN Amro: ‘De Nederlandsche Handel-Maatschappij is immers overgegaan in ABN, het huidige ABN Amro.’ Het ministerie van Financiën is de volgende halte. Zijn zij, of de staat der Nederlanden, destijds op de hoogte gebracht van het dwangbordeelgeld? Het antwoord: ‘Het ministerie beschikt niet over de opgevraagde informatie. Op basis van de informatie die door Follow the Money gedeeld is, kunnen wij niet verifiëren wat er met het genoemde bordeelgeld gebeurd is en wie daarvan op de hoogte zou kunnen zijn.’

Wel verwijst de woordvoerder naar de speech van de minister-president, die afgelopen februari namens het kabinet reageerde op het onderzoek Onafhankelijkheid, dekolonisatie, geweld en oorlog in Indonesië, 1945-1950. ‘In deze speech biedt de minister-president excuses aan voor het extreme geweld aan Nederlandse zijde.’ Nu was de herbezetting van de kolonie in die periode weliswaar zeer bloederig, maar die staat los van de boekhoudkundige liquidatie van de Japanse oorlogsbanken.

In zijn toespraak benadrukt premier Rutte dat ‘heling begint bij waarheidsvinding’. Is het ministerie wellicht bereid een gebaar te maken naar de laatst levende slachtoffers van Japanse dwangprostitutie en de kinderen van de overleden slachtoffers? ‘Dit is een vraag die verder reikt dan het terrein van het ministerie van Financiën. Voor de beantwoording op deze vraag verwijs ik naar het ministerie van Algemene Zaken.’ 

Op naar Algemene Zaken. Het antwoord is copy paste: ‘Op basis van de gedeelde informatie hebben de Rijksvoorlichtingsdienst namens Algemene Zaken en het ministerie van Financiën niet kunnen verifiëren wat er met het bordeelgeld gebeurd is en wie daarvan op de hoogte zou kunnen zijn.’ Wederom wordt verwezen naar de niet terzake doende speech van premier Rutte.

De koninklijke NHM-aandelen

Het Koninklijk Huis was grootaandeelhouder van de NHM. De vierduizend aandelen die Willem I bezat, zijn bij de oprichting van de NHM overerfbaar gesteld. Toen het vermogen van de vijandelijke banken eind 1948 aan de NHM werd overgedragen, waren de aandelen in het bezit van prinses Wilhelmina, koningin Juliana, prins Bernhard en de vier prinsessen. Het dividend per koninklijk aandeel, dat door de liquidatieopbrengst van de Japanse oorlogsbanken fors in waarde toenam, is destijds bij uitzondering onbelast uitgekeerd.

Op de vraag of de Oranjes destijds op de hoogte zijn gebracht van het dwangbordeelgeld waarvan ze als grootaandeelhouder van de NHM hebben meegeprofiteerd, laat de Rijksvoorlichtingsdienst weten dat ‘wij niet hebben kunnen verifiëren wat er met het genoemde bordeelgeld gebeurd is en wie daarvan op de hoogte zou kunnen zijn’.

Dus van restitutie is geen sprake? ‘De Koning is onderdeel van de regering. Daarnaast is de ministeriële verantwoordelijkheid van toepassing.’ Net als de woordvoerders van Financiën en Algemene Zaken verwijst de RVD naar een recente speech, ditmaal de toespraak van de koning tijdens het staatsbezoek aan Indonesië in 2020. 

De RVD: ‘Tijdens deze toespraak heeft Nederland, bij monde van de Koning, excuses gemaakt aan Indonesië voor geweldsontsporingen van Nederlandse kant in de jaren 1945-1949. Ook Koningin Beatrix heeft zich hierover uitgelaten tijdens haar staatsbezoek aan en van Japan (1991, 2000), net als Koning Willem-Alexander tijdens zijn staatsbezoek aan Japan in 2014.’

Het profiteren van onteigend Japans vermogen door het Koninklijk Huis staat hier volledig los van.

De Japanse Keizerlijke Familie

In deze pijnlijke kwestie staat het Nederlands Koninklijk Huis niet alleen: ook de Japanse Keizerlijke Familie heeft nimmer openheid gegeven over haar aandelen in de Yokohama Specie Bank en de Bank of Taiwan. Hoe heeft de familie geprofiteerd van de grote rijkdom van beide oorlogsbanken, waar de verdiensten van slachtoffers van Japanse dwangprostitutie zijn gestort? Ondanks meerdere verzoeken weigerde de Kunaicho, de voorlichtingsdienst van de Keizerlijke familie, te reageren.

Ironisch genoeg predikt keizer Naruhito, kleinzoon van oorlogskeizer Hirohito, de Reiwa (orde en harmonie): hij wil het boek over het oorlogsverleden van zijn land sluiten. Er staat alleen nog altijd een grote rekening open: het dwangbordeelgeld zal gerestitueerd moeten worden aan de laatst levende slachtoffers en de kinderen van overleden ‘troostmeisjes’.

https://www.ftm.nl/artikelen/de-oranjes-profiteerden-van-geld-verdiend-door-troostmeisjes?fbclid=IwAR14ZH3JjYMBJYRbRB9iCNlZZn3S71BnlSBAMur29976XAPJaHp9OaSzkjc

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Opmerking: Alleen leden van deze blog kunnen een reactie posten.