woensdag 22 januari 2014

20 februari 2013

Van Rossums Rode Haring

gastbijdrage Arno Wouters

Joris van Rossum betoogt in het proefschrift waarop hij in december vorig jaar aan de VU promoveerde bij de faculteit wijsbegeerte dat “the theory of natural selection” ontoereikend (“insufficient”) is, ‘ontoereikend’ in de zin dat deze theorie niet alle biologische verschijnselen kan verklaren. Van Rossum pretendeert een nieuw en fundamenteel probleem m.b.t. het ontstaan van seksuele voortplanting naar voren te brengen: de “theorie van natuurlijke selectie” zou het bestaan van seksuele voortplanting veronderstellen en het ontstaan daarvan dus niet kunnen verklaren. In deze gastbijdrage laat ik zien dat Van Rossums argumentatie berust op een opeenstapeling van fundamentele misvattingen betreffende de evolutiebiologie. Tevens zal blijken dat de verklaring van het ontstaan van seksuele voortplanting irrelevant is voor het punt dat Van Rossum wil maken.

Wat Van Rossum bedoelt met de “theorie van natuurlijke selectie” is niet helemaal duidelijk. Hij gebruikt de uitdrukking vanaf de eerste pagina, maar pas op p. 22 staat iets wat als definitie bedoeld zou kunnen zijn:
The theory of natural selection holds that through natural selection, sexual selection and genetic drift, organisms were designed in an evolutionary process of adaptation, and that this process furnishes an explanation for the design of all biological phenomena.
De theorie van natuurlijke selectie wordt hier dus opgevat als de stelling dat alle biologische verschijnselen te verklaren zouden zijn op basis van natuurlijke selectie, seksuele selectie en genetic drift. Van Rossum vergeet zijn bewering dat deze theorie onder evolutiebiologen algemeen gangbaar is  van bewijsmateriaal te voorzien. Dat zou hem ook niet gelukt zijn: er is geen enkele bioloog die meent dat er ook maar één verschijnsel (biologisch of niet) uitsluitend op basis van deze drie processen te verklaren is. De beschikbare variatie (of het ontbreken daarvan), de onderliggende genetica en de structuur van de populatie spelen immers impliciet of expliciet een rol in elke evolutionaire verklaring.

Op de meeste plaatsen lijkt Van Rossum met de uitdrukking “theorie van natuurlijke selectie” echter te doelen op verklaringen die zich baseren op het principe van natuurlijke selectie. In de rest van het stuk ga ik er vanuit dat dit is wat hij met die uitdrukking bedoelt. Het zou ook erg raar zijn om Van Rossums stelling dat de theorie van natuurlijke selectie seksuele voortplanting niet kan verklaren te lezen als ‘de stelling dat alle biologische verschijnselen te verklaren zijn op basis van natuurlijke selectie, seksuele selectie en genetic drift kan niet alle biologische verschijnselen verklaren’, inplaats van als ‘de stelling dat alle biologische verschijnselen te verklaren zijn op basis van natuurlijke selectie, seksuele selectie en genetic drift is niet houdbaar.’

De opvallendste misvatting in Van Rossums proefschrift is het idee dat natuurlijke selectie slechts optreedt bij entiteiten die naar voortplanting streven en om debeperkte bronnen die voortplanting mogelijk maken concurreren (zie bijv. figuur 2 op p. 45).

Hoewel het principe van natuurlijke selectie een belangrijk rol speelt in Van Rossums proefschrift wordt het niet expliciet gedefinieerd. Van Rossum geeft bovendien geen argument voor zijn bewering dat dit principe seksuele voortplanting veronderstelt. Twee ernstige tekortkomingen.

Er is dan ook geen enkele grond voor de stelling dat het principe van natuurlijke selectie seksuele voortplanting veronderstelt. Zoals ieder leerboek in de evolutiebiologie duidelijk maakt, stelt het principe van natuurlijke selectie dat in een populatie van zich voortplantende individuen waarin (1) de individuen van een generatie onderling verschillen met betrekking tot een bepaald kenmerk (variatie), (2) er in de omgeving waarin die populatie leeft een consistente relatie is tussen dat kenmerk en de voortplantingscapaciteit (fitnessverschillen), en (3) er in die populatie een consistente relatie is tussen het kenmerk van de ouder en het kenmerk van de nakomeling (erfelijkheid), de frequentieverdeling van dat kenmerk van generatie op generatie verandert in de richting van het kenmerk dat correleert met de meeste voortplantingscapaciteit.

Het betreft een statistisch beginsel, van toepassing op alle entiteiten die aan de voorwaarden (variatie, fitnessverschillen en erfelijkheid) voldoen. Dat natuurlijke selectie voortplanting veronderstelt is geenszins een nieuwe bevinding. Zonder voortplanting immers geen erfelijkheid. Het begrip voortplanting moet daarbij zeer ruim genomen worden: elk proces waarin er een gelijkenis gecreëerd wordt tussen de kenmerken van een entiteit op een zeker tijdstip en een andere entiteit op een eerder tijdstip kan als voortplantingsproces gelden, ook bijvoorbeeld het kopiëren van schilderijen of het leren van een taal (zie bijvoorbeeld Language, Thought and Other Biological Categories (1986) van de filosoof Ruth Millikan - een boek waar je als je een filosofisch proefschrift over natuurlijke selectie wilt schrijven toch echt van op de hoogte hoort te zijn). Het principe van natuurlijke selectie veronderstelt dus, anders dan Van Rossum beweert noch seksuele voortplanting, noch entiteiten die strevennaar zelfbehoud en voortplanting: het feitelijk plaatsvinden van een voortplantingsproces (in deze zeer ruime zin) volstaat. 

Evenmin veronderstelt het beginsel van natuurlijke selectie het bestaan van concurrentie: consistente fitness verschillen volstaan. Die kunnen door concurrentie ontstaan, maar ook door, bijvoorbeeld, verschillen in efficiëntie. Stel je hebt een populatie van zich ongeslachtelijk voortplantende organismen in een situatie waarin voldoende voedsel, ruimte etc. is. Er zijn twee varianten, die gemiddeld even lang leven. De ene variant haalt meer energie uit hetzelfde voedsel als de andere variant, is daardoor iets sneller volwassen en krijgt als gevolg daarvan gemiddeld 1 nakomeling meer. In dat geval zal het aandeel van die variant in de populatie toenemen, hoewel er geen concurrentie optreed.

Om te bewijzen dat het principe van natuurlijke selectie seksuele voortplanting niet kan verklaren zou een overtuigende analyse waaruit blijkt dit principe seksuele voortplanting veronderstelt volstaan. Toch is Van Rossum na de (ongemotiveerde en onterechte) constatering dat het principe van natuurlijke selectie, seksuele voortplanting veronderstelt niet klaar met zijn argument. Dat komt omdat er volgens hem twee “interpretaties” of  “versies” zijn van het beginsel van natuurlijke selectie, elk met hun eigen veronderstellingen. De ene interpretatie werd volgens Van Rossum door Darwin ontwikkeld, de andere door Dawkins. De versie van Dawkins zou anders dan die van Darwin geen seksuele voortplanting veronderstellen.

In werkelijkheid betreft het verschil echter niet het principe en haar veronderstellingen maar de entiteiten waarop het principe van toepassing is: organismen resp. genen. Omdat Van Rossum echter meent dat Dawkins een interpretatie van het principe van natuurlijke selectie ontwikkeld heeft die geen seksuele voortplanting veronderstelt, probeert hij te beargumenteren dat ook deze “versie” seksuele voortplanting niet kan verklaren. Zijn argument komt er op neer dat dit gewijzigde beginsel uitsluitend eigenschappen van de genen (stukjes DNA die tijdens het voortplantingsproces van ouder op kind worden overgedragen) kan verklaren. De redenering die tot deze conclusie leidt, blinkt niet uit door helderheid (p. 69): 
When we conclude that the gene is unit of selection, this means that the process of adaptation always takes place on the level of the gene, and that adaptations are expressions of DNA which are always part of the gene and evolve for its benefit. It is on the level of the gene that we can account for design though the evolutionary process of adaptation. But the fundamental implication of this is that the gene as unit of selection has no explanatory relation with the sexually reproducing organism. With genes as unit of selection, natural selection can exclusively account for the specific constitution of these genes themselves, and can only account for adaptations that are phenotypic expression of part of those genes. Consequently, with genes as unit of selection, no account can be given for the design of anything that is the expression of DNA that exceeds the level of the gene — cells, organs, macroscopic structures, let alone the organism itself — all these fall outside of the explanatory potential of natural selection.
Kromme zinnen, ontbrekende lidwoorden, onduidelijkheden in de verwijzing van woorden als ‘we,’  ‘this’ en ‘which,‘ onduidelijke of onjuiste verbindingswoorden, verkeerd gebruikte leestekens, onduidelijkheden in de logica en een typefout — het wordt de lezer niet gemakkelijk gemaakt.

De belangrijkste onduidelijkheid: waarom zou uit de aanname dat natuurlijke selectie slechts eigenschappen kan verklaren die de expressie zijn van de genen, volgen dat het principe van natuurlijke selectie niets kan verklaren dat boven de genen uitgaat? De genen beïnvloeden toch niet alleen hun eigen constitutie maar ook allerlei andere eigenschappen van het organisme?

Dit laatste lijkt echter precies het punt te zijn waar het Van Rossum om gaat: voordat de genen het organisme kunnen beïnvloeden, moet er wel een organisme zijn. Voordat genen die in een organisme ingekapseld zijn, zich over de wereld kunnen verspreiden, moeten die organismen bovendien bereid en instaat zijn zich voort te planten. Daar het ontstaan van dergelijke organismen niet op basis van fysische en chemische eigenschappen te verklaren zou zijn, moet de “theorie van natuurlijke selectie,” om volledig te zijn, verklaren hoe uit de eerste genen (volgens van Rossum zouden dat in de oersoep zwevende zich zelfstandig replicerende stukjes DNA zijn) zich seksueel voortplantende organismen kunnen ontstaan. Daar een dergelijke inkapseling de reproductie van die oergenen niet ten goede zou komen, kan de “theorie van natuurlijke selectie” het ontstaan van zich seksueel voortplantende organismen niet verklaren en is dus onvolledig. Zo ongeveer verloopt, naar ik de indruk heb, Van Rossums argument.


Om het probleem van deze redenering te zien is het van belang in de gaten te houden dat het bij natuurlijke selectie altijd gaat om verschillen in fitness tussen de in een populatie aanwezige varianten. Een nieuw type organisme krijgt in het selectieproces de overhand als dit type organisme meer nakomelingen produceert dan de anderegelijktijdig in de populatie aanwezige typen organisme (z’n directe voorgangers). Hoe dit nieuwe type zich zou gedragen ten aanzien van niet meer aanwezige voor-voorgangers is dus niet van belang.  Van Rossums bezwaar dat het voor de eerste onafhankelijke replicators geen voordelen biedt om zich in seksueel reproducerende organismen in te kapselen is daarom alleen van toepassing als de overgang van de eerste onafhankelijke replicators (de zich replicerende entiteiten waarmee het evolutieproces ooit begon) naar seksueel reproducerende organismen in één stap plaats gevonden heeft. Indien deze overgang, zoals doorgaans aangenomen wordt, in een aantal stappen plaats vond (als zich bijvoorbeeld uit de eerste replicators eerst aseksueel voortplantende organismen gevormd hebben) is de vraag of die overgang in z’n geheel voordeel oplevert irrelevant. Het gaat om de voordelen van elke stap afzonderlijk.

Voor zover ik weet stellen evolutiebiologen zich de weg van de eerste onafhankelijke replicators naar zich seksueel voortplantende organismen ongeveer als volgt voor: onafhankelijke replicators → aseksueel voortplantende prokaryoten (de eerste organismen) → aseksueel voortplantende proto-eukaryoten → seksueel voortplantende eukaryoten. Als zij gelijk hebben (Van Rossum geeft geen argument tegen deze opvatting) is het nieuwe probleem van seksuele voortplanting dat Van Rossum meent te signaleren (nl. wat is het voordeel van de overgang van onafhankelijke replicators naar seksueel reproducerende organismen?) niet meer dan een schijnprobleem. Het werkelijke probleem van het ontstaan van seksuele voortplanting is het probleem hoe uit aseksuele proto-eukaryoten seksuele eukaryoten geëvolueerd kunnen zijn.  Voor Van Rossums stelling dat de “theorie van natuurlijke selectie” ontoereikend is, lijkt echter vooral de vraag van belang hoe uit de eerste onafhankelijke replicators aseksuele prokaryoten ontstaan kunnen zijn.  Dit probleem is niet nieuw (ik kom er zo op terug) en heeft niets van doen met het ontstaan van seksuele voortplanting. Terwijl Van Rossum een heel hoofdstuk besteedt aan de hem bekende verklaringen van het ontstaan en (vooral) de handhaving van seksuele voortplanting (problemen die, zoals ik zojuist uitgelegd heb, irrelevant zijn) gaat hij echter nergens in op de voorgestelde oplossingen voor het probleem van het ontstaan van de eerste organismen. Een ernstige omissie.

Als Van Rossum zich in het probleem van het ontstaan van prokaryoten verdiept had, zou hij wellicht ontdekt hebben dan er nog wat meer bezwaren aan zijn redenering kleven. Van Rossum laat het evolutieproces beginnen bij zich zelfstandig replicerende stukjes DNA. Hij ontleent dit idee aan een populair-wetenschappelijk boek van Dawkins, waarin deze betoogt dat in de biologische evolutie de genen de enige replicators zijn en daarmee de eenheden van selectie. Echter, uit de stelling dat de genen de eenheid van selectie vormen, volgt geenszins dat het evolutieproces begonnen moet zijn met vrij in de oersoep zwevende genen. Evenmin volgt uit die stelling in combinatie met de observatie dat de genen van de eukaryoten en een groot deel van de prokaryoten uit DNA bestaan dat de eerste replicators uit zelfstandig replicerende stukjes DNA bestonden.

In feite is er geen enkele grond voor die veronderstelling. Integendeel, er is een belangrijk argument tegen deze opvatting: DNA kan zich helemaal niet zelfstandig repliceren. Daar is een hele batterij aan eiwitten voor nodig. Het probleem van het ontstaan van organismen is dus het probleem hoe de eerste organismen konden ontstaan uit combinaties van DNA en eiwitten. Voor volledigheid in Van Rossums zin moet het bovendien mogelijk zijn het ontstaan van die combinaties te verklaren, hetzij rechtstreeks uit de fysische en chemische eigenschappen van DNA en eiwitten, hetzij op basis van natuurlijke selectie beginnende bij entiteiten wier ontstaan volledig op basis van fysische en chemische eigenschappen te verklaren zou zijn.


Geen van deze problemen is nieuw en Van Rossum draagt geen redenen aan voor de veronderstelling dat deze problemen principieel onoplosbaar zijn. Voor beide problemen zijn oplossingen voorgesteld. Het probleem hoe samenwerking tussen zelfstandige replicators onstaan kan, bijvoorbeeld, werd in 1971 in exacte vorm gegoten door Manfred Eigen. Eigen laat vervolgens zien hoe toevallige functionele interactie tussen naburige replicators tot zich replicerende functionele combinaties van replicators (zgn. hypercyles) kan leiden. 

Eörs Szathmáry’s ‘stochastic replicator model’ uit 1986 verklaart hoe zich binnen gecompartimentaliseerde hypercyles specialisatie kan ontwikkelen, waarbij het niet langer zo is dat alle replicators zichzelf reproduceren en er bovendien componenten in het reproductieproces betrokken kunnen raken die zelf geen replicator zijn (denk bijvoorbeeld aan een systeem met 2 typen replicators, waarbij het ene type zorg draagt voor de replicatie van alle replicators, terwijl de replicators van het andere type een eiwit produceren dat dit proces versnelt). RNA gooit hoge ogen als mogelijke eerste replicator, maar er zijn ook andere kandidaten: eenvoudiger nucleïnezuren en kleimoleculen. Is er eenmaal zo’n zich replicerend systeem gevormd dan kan natuurlijke selectie leiden tot vervanging van de replicator: RNA kan de plaats innemen van klei of simpeler nucleïnezuren, DNA dat van RNA.  Van Rossum had ter onderbouwing van zijn stelling dat het ontstaan van organismen niet volledig verklaard kan worden door “de theorie van natuurlijke selectie” zijn pijlen op dit soort modellen moeten richten, inplaats van op de modellen die het ontstaan en handhaving van seksuele reproductie verklaren.

In een opiniestuk in Bionieuws (2 februari 2013) wijst een viertal evolutiebiologen Van Rossums bewering dat de evolutietheorie seksuele voortplanting niet kan verklaren als misvatting van de hand. Van Rossum is niet onder de indruk van deze kritiek. In een reactie in Ad Valvas, (6 februari 2013), die ook in Bionieuws (16 februari 2013) gepubliceerd werd, zegt hij dat genoemde evolutiebiologen het fundamentele probleem waar hij op wijst negeren. Daar heeft hij in zekere zin gelijk in: zij gaan niet in op het enige probleem dat (zoals ik hierboven heb laten zien) indien onoplosbaar werkelijk van belang zou zijn voor 

Van Rossums stelling dat “de theorie van natuurlijke selectie” niet volledig is, nl. het probleem van het ontstaan van aseksueel reproducerende prokaryoten. Ironisch genoeg besteedt ook Van Rossum zelf geen letter aan dit probleem. Wel besteedt hij nogal wat aandacht aan een probleem waarin hij naar eigen zeggen niet in geïnteresseerd is (nl. de handhaving van geslachtelijke voortplanting) en beweert hij herhaaldelijk dat alle hem bekende pogingen om dit probleem en het probleem van de oorsprong van seksuele voortplanting (waarvan hij zegt dat hij daar wel in geïnteresseerd is) falen. 

Zijn argumentatie voor de stelling dat een bepaald model faalt beperkt zich in cruciale gevallen tot de bewering dat niet alle biologen het er over eens zijn. Ook beweert hij meer dan eens dat het probleem dat hij meent te signaleren (hoe zijn uit de eerste zelfstandige replicators zich seksueel voortplantende organismen ontstaan?) ten grondslag ligt aan de veronderstelde onmacht het ontstaan en de handhaving van seksuele voortplanting te verklaren, zonder ook maar een poging te doen verband te leggen tussen het door hem gesignaleerde probleem en het vermeende falen. De kritiek van de evolutiebiologen is dus, ondanks dat zij niet ingaan op het probleem waar het werkelijk om gaat uitermate relevant.

Kunt u het nog volgen? Ik wel, maar dat heeft me heel wat moeite gekost. Op geen enkel punt in het proefschrift maakt Van Rossum de structuur van zijn argumentatie duidelijk. Van filosofiestudenten zou een dergelijke tekortkoming al in hun bachelorscriptie niet meer geaccepteerd worden.

Arno Wouters studeerde biologie in Wageningen en filosofie in Groningen. Hij promoveerde als wetenschapsfilosoof, en specialiseerde in de filosofie van de biologie. Hij publiceerde o.a. over 'explanation in biology'. (homesite)

(Met dank aan Gerdien de Jong, die mij op dit proefschrift attendeerde en mij aanmoedigde dit commentaar te schrijven en te publiceren)

Door technische problemen was deze tekst niet in iedere browser leesbaar, dat is 12:21 gecorrigeerd (GK). 

Eerste blog over dit onderwerp: 

Volledige reactie Gerdien de Jong naar aanleiding van interview prof. Meester


De promotie van Joris van Rossum deed begin dit jaar nogal wat stof opwaaien. Dat was een van de redenen voor het Reformatorisch Dagblad om promotor prof. dr. Ronald Meester, hoogleraar waarschijnlijkheidsleer aan de Vrije Universiteit Amsterdam, na alle commotie hierover te interviewen.

Tijdens dat interview viel de naam van dr. Gerdien de Jong, evolutiebioloog van de Universiteit Utrecht, enkele malen. Zij was destijds de voortrekker van de kritiek op het proefschrift van Van Rossum. Het Reformatorisch Dagblad heeft haar daarom ook enkele vragen voorgelegd.

Het antwoord van De Jong viel wat te lang uit voor integrale plaatsing in de papieren editie van de krant. Daarom is besloten hieronder haar reactie integraal op te nemen op de website en hiernaar vanuit de krant naar te verwijzen.

Drie vragen over Van Rossum, voor Reformatorisch Dagblad, 12-11-2013
Dr. Gerdien de Jong ©

Het Reformatorisch Dagblad heeft een interview met prof. Meester voor 18 december 2013. Ik heb dit interview niet gezien. Het Reformatorisch Dagblad heeft mij de volgende drie vragen gesteld, naar aanleiding van dit interview:

1. Wat is wat u betreft de diepste of meest fundamentele reden geweest om te reageren op de promotie van Van Rossum?

2. Rechtvaardigde dat wat u betreft ook die felle toon?

3. In hoeverre is de promotie van Van Rossum voor de VU aanleiding geweest om de promotiecriteria aan te passen?
Antwoord:


Vraag 3. In hoeverre is de promotie van Van Rossum voor de VU aanleiding geweest om de promotiecriteria aan te passen?

Dat is alles wat me erover bekend is.

Vraag 1. Wat is wat u betreft de diepste of meest fundamentele reden geweest om te reageren op de promotie van Van Rossum?

De hoofdstukken in het proefschrift van van Rossum zijn:

1 Background

2 The Inability of the Theory of Natural Selection to Explain Sexual Reproduction

3 An Analysis of Darwinian Attempts to Explain Sexual Reproduction and ‘the Queen of Evolutionary Problems’

4 Discussion

Het gaat over hoofdstuk 2 van dit proefschrift en in mindere mate over hoofdstuk 3. De hoofdstukken 1 & 4 zijn irrelevant.
Het proefschrift van Van Rossum bleek gebaseerd op een eenvoudige misvatting van de opvattingen van Dawkins in “The Selfish Gene”. 

Het is duidelijk dat Van Rossum Dawkins oppervlakkig gelezen en niet begrepen heeft en op grond van die oppervlakkige lezing op hol geslagen is in een redenering die bij nauwkeurige lezing van Dawkins en van de achtergrondliteratuur nooit was ontstaan. Van Rossums verhaal is een verhaal zonder enige bestudering van de literatuur en zonder enig kritisch nadenken over de eigen positie. Aangezien het begon met een misvatting, er geen studie van de literatuur is geweest, en geen kritische reflectie op het eigen standpunt, is dit verhaal geen promotie waard. 

De enige reden dat dit tot een promotie kon komen is (zie onder 2), dat het aansloot bij de buitenwetenschappelijke vooroordelen van de promotores.

A gen als eenheid van selectie

Er zijn twee naast elkaar staande begrippen die beide varen onder de vlag ‘het gen als eenheid van selectie’. Van Rossum denkt dat dit een en hetzelfde begrip is, ondanks dat het verschil in het door hem aangehaalde leerboek van Mark Ridley 2004 in hoofdstuk 11 nauwkeurig omschreven staat. Ook staat het verschil uitgebreid behandeld in het boek van de filosoof Okasha, S. (2006), Evolution and the Levels of Selection , dat Van Rossum aanhaalt, maar niet gelezen heeft.

Van Rossum zegt in zijn Samenvatting:

„Ten eerste analyseer ik het idee dat adaptaties geëvolueerd zijn voor het behoud van onze genen (het idee dat genen de zogenaamde ‘units of selection’ zijn). Dit dominante idee, een uitwerking van het replicatormodel, is gepopulariseerd door Richard Dawkins in zijn boek ‘The Selfish Gene’ uit de jaren ’70. Ik laat zien dat dit idee een nauwkeurige analyse niet kan doorstaan. Het ‘design’ van organismen kan nooit verklaard worden op grond van natuurlijke selectie werkzaam op het niveau van genen, en ik laat zien dat Dawkins zijn eigen model feitelijk tegenspreekt als hij dit wel beweert.”

Hetzelfde staat met veel meer woorden maar niet met meer diepgang omschreven in hoofdstuk 2, vooral blz 67-70.
Dit is diep fout. Dawkins beweert NIET dat natuurlijke selectie werkzaam is op het niveau van genen. Meester en Van Woudenberg zeggen in hun brief van 15-01-2013 aan ons: „natuurlijke selectie werkend op het gen (kan) geen design boven dat gen () verklaren. Dat lijkt ons een correcte constatering.” Deze constatering dat natuurlijke selectie werkend op het niveau van genen geen aanpassing op het niveau van individuen kan verklaren is uiteraard correct en dermate voor de hand liggend dat het absurd is dat Van Rossum, en in zijn kielzog Meester en Van Woudenberg, aanneemt dat evolutiebiologen zouden beweren dat natuurlijke selectie werkend op het niveau van het gen aanpassing op het niveau van individuen kan verklaren. Bij een dermate absurde conclusie over de inhoud van wat Dawkins zegt hadden de promotoren hun promovendus beter moeten controleren. Als een promovendus iets voor de hand liggends beweert, en zegt dat de hele wereld het omgekeerde beweert en dat de hele wereld het dus fout heeft, is het een eerste vereiste te checken of de promovendus het wel goed heeft.

Het gaat bij Dawkins over ”het gen als eenheid van selectie”, niet over ”natuurlijke selectie werkend op het gen”. Door Van Rossum en zijn promotoren wordt de veronderstelling gemaakt dat ”het gen als eenheid van selectie” hetzelfde is als ”natuurlijke selectie werkend op het gen”. Dit is echter een fundamenteel misverstand. Het ”gen als eenheid van selectie” betekent dat de nettoresultaten van selectie op individuen alleen in de vorm van veranderingen in allelfrequentie van de ene generatie naar de andere doorgegeven kunnen worden, omdat alleen genen van de ene naar de andere generatie doorgegeven worden. 

Ook als men het gen als ”de eenheid van selectie” beschouwd, werkt natuurlijke selectie via verschillen in overleving en reproductie van individuen en zijn het de individuen die aanpassingen in kenmerken vertonen; allelen die zich vaak in individuen met hoge fitness bevinden gaan als gevolg hiervan naar verwachting in frequentie omhoog. Dit staat ook in ”The Selfish Gene”, op blz 48. ”The gene’s eye view of evolution” is niet hetzelfde als ”selectie werkend op het gen” of ”selectie werkend op het niveau van de genen”. Dit konden Van Rossum en zijn promotores weten als ze de relevante literatuur geraadpleegd hadden.

Aangezien wij dit punt in beide brieven aan de rector (14-01-2013, 21-01-2013), in ons antwoord (21-01-2013) op de brief van Meester & Van Woudenberg (15-01-2013), en in Bionieuws (blz 10 van 2 februari 2013) gemaakt hebben, hoop ik dat prof. Ronald Meester intussen de literatuur nagekeken heeft en dit punt begrepen heeft. Laat ik zeggen dat het me mee zou vallen als prof. Ronald Meester nu beseft hoe enorm de beginfout van Van Rossum is. Dit punt alleen is voldoende het proefschrift te diskwalificeren.

Van Rossum had twee waarschuwingen kunnen oppakken. Van Rossum geeft G.C. Williams en J. Maynard Smith als vooraanstaande pleitbezorgers van ‘the gene-centered view of evolution’ .

In Noot 16 op blz. 64 geeft hij een citaat van Maynard Smit ”an ardent supporter of the gene-centered view on evolution”. Maynard Smith schreef: ”Thus, natural selection will operate on any set of entities with the properties of multiplication, heredity, and variation. If the entities in question are individuals, we can speak of ‘individual selection’; it is this type of selection with which the vast majority of evolution theory is concerned” [Maynard Smith 1978: pp. 1–2]. Van Rossum vindt dit verwarrend. „This terminology is confusing as it can be associated with Darwin’s interpretation of the principle of natural selection whereby adaptations evolve for the good of individual organisms proper. For this reason, the terminology ”individual selection” will be avoided in this study, and the terms ”genic selectionism” or ”the gene-centered view of evolution” are used instead.” Maynard Smith, die ”the gene’s eye view of evolution” hanteerde, had het inderdaad over individuele selectie, waarbij aanpassing hoort bij het functioneren van individuele organisme. Individuele selectie en ”the gene’s eye view of evolution” gaan namelijk samen. Dat Van Rossum dit bij een vooraanstaand populatiegeneticus las (iemand die veel belangrijker is dan Dawkins) had hem tot nadenken moeten brengen, in plaats van het als verwarde terminologie te zien.

Van Williams geeft hij een citaat (blz. 65) uit diens boek ”Adaptation and Natural Selection”. Het ”adaptation” in de titel van het boek gaat over aanpassing van individuen aan hun omgeving, via kenmerken die aangepast zijn. Alleen al het feit dat Williams in zijn ”groundbreaking work” (Van Rossum blz 64) adaptatie van individuen verklaard via ”the gene-centered view of evolution” had Van Rossum moeten bewegen eens een keer achter zijn oor te krabben om na te denken. 

Bij het citaat van Williams geeft Van Rossum een „vertaling in minder technische termen.” Daaruit blijkt dat hij Williams niet begreep. Williams schreef: „The natural selection of phenotypes cannot in itself produce cumulative change, because phenotypes are extremely temporary manifestations. (…). The same argument also holds for genotypes.” Van Rossum geeft dit weer als: „This condition implies that selection cannot work on certain entities, including phenotypes (a term used to denote the morphology of an organism) and genotypes (a term meaning the genetic make-up of an individual organism), as these are temporary manifestations”. Bij Williams werkt natuurlijke selectie op fenotypen, maar heeft dit op zichzelf geen permanent effect in de populatie; erfelijkheid + selectie op fenotypen is nodig voor een effect dat overdraagbaar is tussen generaties. Bij Van Rossum kan selectie niet werken op fenotypen.


B Darwin

Van Rossum beweert (zie kop sectie 2.1, blz. 45): „In this section we will see that Darwin’s interpretation of the principle of natural selection as outlined in ”The Origin of Species” cannot explain sexual reproduction since it assumes its existence.”

Daarna volgt op blz. 46: „The explanation of the evolutionary process of adaptation through natural selection as outlined in ”The Origin of Species” is schematically shown in figure 2.” Figuur 2 op blz. 47 noemt seksuele voortplanting niet. 

Daaruit volgt onmiddellijk dat seksuele voortplanting geen onderdeel is van Van Rossums idee van Darwin’s theorie van natuurlijke selectie. Als natuurlijke selectie als in ”The Origin of Species” seksuele voortplanting veronderstelde, had dat aan de linkerkant in figuur 2 moeten staan. De figuur en de theorie echter is geldig voor zowel aseksuele als seksuele voortplanting. Er is geen enkele grond om te beweren dat de theorie van natuurlijke selectie in ”The Origin of Species” seksuele reproductie veronderstelt.
Figuur 2 op blz. 47.

Daarna staat op blz. 49: „We have seen that Darwin’s interpretation of the principle of natural selection necessarily leaves sexual reproduction unexplained.” We hebben dat helemaal niet gezien, want Van Rossum heeft het er zelfs niet over gehad.

Het wordt tijd naar figuur 2 te kijken „Figure 2. Darwin’s explanation of the evolutionary process of adaptation as described in ‘The Origin of Species”. Het is een belabberd schema; alleen al ”tendency to strive”. Er zijn veel betere weergaven beschikbaar.

Rechts staat wat verklaard moet worden, links wat daarbij gebruikt wordt. Rechts staat ‘aanpassing’ en dat wil zeggen dat het over een kenmerk gaat. Rechts staat ook ‘design’, een woord dat bij Darwin niet voorkomt (ik heb dat zelfs ooit gecheckt op de Darwin geschriften website). Links staat nergens ”kenmerk” genoemd. Links staat 2x fitness, als ”struggle” boven en als ”fitness” lager. ”Heritable variation affecting fitness”: heritable variation in wat? In fitness? Vermoedelijk. Als het heritable variation in fitness is, is het fout.


C Seksuele voortplanting

Gegeven Van Rossums misvatting dat ”the gene’s eye view of evolution”, als ”the gene as unit of selection”, betekent ”selectie werkend op het gen”, is het niet verbazingwekkend dat Van Rossum beweert dat ”the gene as unit of selection” betekent dat aanpassing op het niveau van het individu niet door ”the gene’s eye view of evolution” beschreven kan worden. Seksuele voortplanting is niet tot nut van de stabiliteit van DNA, of tot nut van enige andere eigenschap van DNA. Daarmee kan volgens Van Rossum seksuele voortplanting in principe niet verklaard worden. In feite kan volgens Van Rossum ”the gene’s eye view of evolution” helemaal niets verklaren.

Er zijn verder wat opmerkelijke formuleringen in hfst 2:

„The only levels in sexually reproducing organisms that do behave as replicators are the genes, but sexually reproducing organisms cannot be accounted for through the principle of natural selection. The design displayed in the integration and cooperation of genes cannot be accounted for by the selective accumulation of beneficial changes in the sequence of DNA, powered by replication with the right amount of fecundity, copying fidelity and longevity.” Blz. 72.
„In fact, Dawkins was not unaware of the problems associated with sexually reproducing organisms. Given that life can be viewed as consisting of replicators with their extended phenotypic tools of survival, why in practice have replicators chosen to group themselves together by the hundreds of thousands in cells, and why have they influenced those cells to clone themselves by the millions of billions in organisms? [Dawkins 1982: p. 251]” Blz. 73-74

Van Rossum gooit hier twee onafhankelijke fenomenen op één hoop, meercellige organismen en seksuele voortplanting. Van Rossum lezend zou men de indruk krijgen dat seksuele voortplanting samengaat met meercelligheid. In feite is dat niet zo; seksuele voortplanting via meiose en syngamie behoort bij de eukaryote cel. Er bestaan eencellige seksuele eukaryoten en meercelllige aseksuele organismen (als bv. paardenbloemen). Dawkins 1982, blz. 251, gaat over het ontstaan van meercellige organismen, en noemt seksuele voortplanting niet. Hoe meercellige organismen zouden kunnen ontstaan is uiteraard bestudeerd, maar Dawkins 1982 is daar geen bron voor. Het door Van Rossum aangehaalde Okasha (2006) Evolution and the Levels of Selection, of het niet-aangehaalde boek The Evolution of Individuality van Buss (2006 herdruk) zijn goede beginpunten voor dit onderwerp.

In hoofdstuk 3 beweert van Rossum een overzicht te geven van wat biologen gezegd hebben over seksuele voortplanting. Van Rossum gooit handhaving en ontstaan van seksuele voortplanting op een hoop. Van Rossum heeft het over de germ line, kennelijk niet beseffend dat de germ line alleen in beesten bestaat, en dat seksuele planten, schimmels en eencelligen op andere manieren tot geslachtscellen komen. Dit hoofstuk bestaat voor een groot deel uit het herkauwen van een delen uit Matt Ridley, 1993, ”The Red Queen”. Het is te laag van niveau voor een bachelor scriptie biologie: zelfs voor een bachelor scriptie wordt men geacht recente literatuur te lezen.

Opmerkelijk is de behandeling door Van Rossum van ”the cost of meiosis”, van G.C. Williams. Van Rossum zegt:
„During the process of meiosis, when gametes are produced (germ cells in males, and egg cells in females that will form the zygote after fertilization), only half of the genes make it to these individual cells. Thus, only half of the genes of a genome will be transferred to the next generation. So if sexual reproduction is an adaptation for the gene, why are half of those genes discarded during that process?” Blz. 119-120.

„After all, the gene might be a unit that corresponds to the description of a replicator, but during sexual reproduction only half of those genes make it to the next generation through the process of meiosis. But this is not the only issue: it is not only that a half of the genes are discarded – there is also no way to tell which ones. If ‘the gene’ is the unit of selection, then which gene is that uniti?” Blz. 131.

Het leest alsof Van Rossum nooit van de wetten van Mendel gehoord heeft. Bij de ”cost of meiosis” worden geen genen weggegooid, maar verdeeld. Het punt is dat de verwantschapscoëfficiënt van een vrouwtje met seksuele nakomelingen ½ is, en met aseksuele nakomelingen(1).

In dit hoofdstuk wordt de indruk gewekt dat Dawkins (via ”the gene as unit of selection”) voorstander van de ”cost of meisosis” is. Van Rossum heeft bv. dit artikel gemist: Treisman & Dawkins, 1976. The ”Cost of Meiosis”: is there any ? J. theor. Biol. (1976) 63, 479-484. Zie Dawkins, ja.

Verder noemt van Rossum in een voetnoot ”the cost of males”, maar schijnt niet te beseffen dat dit een totaal ander idee dan ”the cost of meiosis” is. Indien Van Rossum de literatuur had bestudeerd (dwz. een redelijke doctoraalscriptie had geschreven) had hij kunnen weten dat ”the cost of meiosis” afgedaan heeft, maar dat ”the cost of males” nog bestaat.


D literatuurgebruik

D1  In hoofdstuk 1 heeft Van Rossum het over voorbeelden van natuurlijke selectie. 

Op blz. 33 staat: „When we search in scientific literature for validations for the proposed mechanisms behind the evolutionary process of adaptation, and focus on the most important one, natural selection, we find these to be surprisingly scarce.” 

Dan volgt Biston betularia (blz. 34), HIV (blz. 35), E. coli blz. 36. Bij Biston en HIV wordt verwezen naar het leerboek van Mark Ridley, Evolution 2004. ( Vrij op internetwww.biologia.buap.mx/Evolution__3rd_Edition.pdf ) Vergelijken met Ridley laat zien dat hier de tekst direct uit Ridley overgenomen is, inclusief de verwijzing [Schuurman et al. 1995]. In een radiointerview www.wetenschap24.nl/programmas/hoezo-radio/Uitzendingen/2013/januari/10-01-2013-Darwin-en-seks-gaan-niet-goed-samen.html zegt Van Rossum omstreeks minuut 39 hetzelfde: „heel beperkt.”

In Ridley 2004 staat HIV op blz 45-46, Biston op 108-114. Op blz. 76-78 staan voorbeelden van gerichte selectie in zalm, stabiliserende selectie in mens, disruptieve selectie in de vink Pyrenestes ostrinus. Op blz. 115 staat selectie voor pesticide resistentie. Op blz. 124-126 selectie bij sikkelcelanemie. Selectie in Galapagos vinken staat op blz. 223-225, 240-241. Op blz. 241 staat het review van Kingsolver et al (2001) genoemd. Kingsolver et al (2001) geven de resultaten van 63 studies naar natuurlijke selectie, gepubliceerd tussen 1984 en 1997. Figuur 9.10 van Ridley geeft de gevonden verdeling van gestandaardiseerde selectieverschillen (dat is de sterkte van de selectie op het fenotype). Een overzicht van selectiestudies voor 1984 staat in het boek van J.A. Endler, 1987. Natural selection in the wild. Na 1997 zijn er uiteraard studies van selectie in de natuur gepubliceerd, maar er is geen verder overzichtsartikel.

Misschien heeft van Rossum Ridley niet verder dan blz 114 gelezen; dat is middenin hoofdstuk 5. Zelfs dan heeft hij een aantal voorbeelden van selectie gemist, en kennelijk ook het 1-locus selectie model van blz 104-108. Het 1-locus selectiemodel was informatief geweest over de verhouding tussen selectie en genen, net als de selectie op kwantitatieve eigenschappen in hoofdstuk 9.

D2    Er is een vrij uitgebreide literatuur over ”de eenheden van selectie”.

In Ridley 2004 is hoofdstuk 11 daaraan gewijd. Het hoofdstuk heet: ”The Units of Selection”. Paragraaf 11.2 gaat over de eenheden in de natuur die aanpassingen vertonen. Natuurlijke selectie op het niveau van het gen wordt behandeld in paragraaf 11.2.1. Paragraaf 11.2.6 geeft het individu als belangrijkste niveau van aanpassingen. Paragraaf 11.3 legt uit wat ”gene as unit of selection” betekent: het gen is de ”ultimate beneficiary” van de aanpassingen op individu-niveau omdat alleen genen de verbinding tussen generaties vormen. Paragraaf 11.4 heeft als titel: ”The two senses of ‘unit of selection’ are compatible: one specifies the entity that generally shows phenotypic adaptations, the other the entity whose frequency is generally adjusted by natural selection”.

Van Rossum citeert Ridley niet over ”eenheden van selectie”.

Van Rossum geeft op blz. 52 een verwijzing naar Hull and Ruse [1998]: pp. 149–152, als verwijzing voor het bestaan van een ”fierce debate” over de eenheden van selectie. Het boek is D. Hull and M. Ruse,

The Philosophy of Biology, een compendium van eerder gepubliceerde artikelen. Bladzijde 149-152 is de inleiding op deel III, Units of Selection. Deel III heeft 3 artikelen. ”The return of the gene”, van Sterelny en Kitcher; ”The levels of selection: a hierarchy of interactors”, van Brandon; en ”A critical review of philosophical work on the units of selection problem”, van Sober en DS Wilson. Met andere woorden, drie artikelen on topic van vijf vooraanstaande filosofen. Geen van de drie artikelen wordt door van Rossum genoemd.

Ook op blz. 52 geeft Van Rossum een verwijzing naar het boek van Okasha (2006), Evolution and the Levels of Selection. „12 See Okasha [2006] for an elaborate analysis.” Daar blijft het bij. De filosoof Okasha heeft een uitermate goed boek geschreven met oa de hoofdstukken ”Philosophical issues in the level of selection debate” en ”The gene’s-eye view and its discontents”. Van Rossum geeft geen enkele aanwijzing dat hij die hoofdstukken ook maar gezien heeft.

Naast deze aangestipte literatuur is er bv Okasha, S (2010) Levels of selection, Current Biology 20: R306-307, of H.K. Reeve and Keller, L. Levels of selection: burrying the units-of-selection debate and unearthing the crucial new issues. In Keller L. (ed.) Levels of selection in evolution (1999). Princeton University Press. 318 pp.
Van Rossum is niet op zoek gegaan in de literatuur naar wat er over de eenheden van selectie gezegd is.

Het ergste vind ik dat de drie artikelen in het boek van Hull & Ruse en de hoofdstukken van Okasha onder de mat zijn verdwenen. Dit betekent ook dat de promotores geen moeite hebben gedaan de wel aangehaalde literatuur te controleren. Een beetje promotor laat de promovendus niet wegkomen met het citeren van een inleiding op drie artikelen als die drie artikelen hoogst relevant zijn. Een beetje promotor checkt toch dat aangehaalde boek.

D3    literatuur over handhaving seksuele voortplanting; ontbreekt, geen literatuur overzicht.

D4    de Wageningse artikelen.

Op blz 128 bovenaan staat een alinea als aanhangsel bij hoofdstuk 3, waarin plotseling naar twee redelijk recente Wageningse artikelen verwezen wordt.

„..... others claim that increasing variation does make natural selection more effective, at least in some organisms [Hoekstra 2005], suggesting support for the lottery model, while others again simply claim that ”despite many years of theoretical and experimental work, the explanation of why sex is so common as a reproductive strategy continues to resist understanding” [De Visser and Elena 2007: p. 139].”

„Na het geweldige artikel van Arjan de Visser en Santiago Elena gelezen te hebben, is het duidelijk dat Joris van Rossum dat niet gelezen heeft voor het schrijven van zijn proefschrift.

Wat Joris van Rossum doet is selectief citeren. Hij citeert één zinnetje uit het abstract van het betreffende artikel, dat zou moeten aantonen dan men echt niet zou weten hoe het zit met seksuele reproductie en dat men daarover nog in het duister zou tasten. Het betreffende citaat in het proefschrift bevindt zich op pagina 128 en zegt het volgende:

„…while others again simply claim that ‘despite many years of theoretical and experimental work, the explanation of why sex is so common as a reproductive strategy continues to resist understanding’[De Visser and Elena 2007: p. 139].”

Dit citaat dient in het artikel van de Visser en Elena als inleiding voor een review die juist laat zien hoe selectie van seksuele reproductie mogelijk is. Had van Rossum het maar doorgelezen want dan had hij het relatief recente concept van evolvability kunnen ontdekken en had hij kunnen zien dat selectie wel degelijk verantwoordelijk kan zijn voor het ontstaan van seksuele reproductie.” Tot zover Ascendenza.

De Visser en Elena is niet het enige artikel dat Van Rossum aanhaalt maar niet gelezen heeft. Net als bij De Visser en Elena beperkt Van Rossum zich ook bij het artikel van Hoekstra (2005) tot het aanhalen van de eerste zin van het abstract:

Van Rossum: „others claim that increasing variation does make natural selection more effective, at least in some organisms [Hoekstra 2005], suggesting support for the lottery model,” (blz 128)
Hoekstra (2005), een News & Views in Nature: „According to a proposal put forward many years ago, sexual reproduction makes natural selection more effective because it increases genetic variation. Experiments now verify that idea — at least in yeast.” (en het gaat niet over het lottery model)

Van Rossum gaat ook hier niet verder in op de inhoud van het artikel, en noemt het artikel waar de N&V bijhoort in het geheel niet.

Luie studentengedrag. Dit soort gedrag, eerste zinnen van abstracts pikken en verder duidelijk niet lezen, levert een student snel een onvoldoende op bij een scriptie. Het is de taak van de begeleider dit te zien en af te straffen. Hier hebben de promotores niets gedaan: dat betekent dat de promotores culpably in gebreke zijn gebleven.
De Wageningers waren heel kwaad over dit misbruik van hun werk.


Vraag 2. Rechtvaardigde dat wat u betreft ook die felle toon?

De promotores hebben klakkeloos de beweringen van Van Rossum geslikt, ondanks dat zij konden weten dat er bij de Radboud Universiteit Nijmegen negatief over een promotievoorstel van Van Rossum geoordeeld was. De promotores hebben niet nagegaan of de lezing van Van Rossum van Dawkins correct was, maar zijn meegegaan met zijn blatant absurde bewering over wat ‘eenheid van selectie’ zou inhouden. De promotores hebben niet gecontroleerd in de wetenschappelijke literatuur of de stelling van Van Rossum wetenschappelijke onderbouwd kon worden, of dat er enige weerlegging of bespreking van dergelijke posities in de literatuur te vinden was. De promotores zijn niet in staat geweest een foutieve omschrijving van Darwins natuurlijke selectie als zodanig te herkennen, ondanks dat er sowieso gaten in de redenering zitten. 

De promotores hebben niet gecontroleerd wat de beschikbare relevante wetenschappelijke literatuur omvat. De promotores hebben niet gecontroleerd of de aangehaalde wetenschappelijke literatuur gelezen en goed aangehaald is. De promotores hebben geen contact opgenomen met prof. dr. Steph Menken van de UvA, hoogleraar Evolutiebiologie, zoals voor de hand had gelegen om te doen; ten eerste omdat het de promotores aan vakkennis ontbrak, ten tweede omdat de UvA de dichtstbijzijnde universiteit met een hoogleraar Evolutiebiologie is, en ten derde had Van Rossum aan de UvA gestudeerd(2). Geen contact opnemen met professor Menken laat zien dat de promotores niet geïnteresseerd waren in een wetenschappelijke discussie. De promotores hebben vermeden contact op te nemen met de onderzoeksgroep bij Wageningen UR die zich specifiek bezig houdt met voor- en nadelen van seksuele voorplanting; dit was toch een eerste vereiste bij een wetenschappelijke benadering van dit proefschriftvoorstel. 

Dit betekent samenvattend dat de promotores alles hebben nagelaten wat tot een verantwoorde begeleiding en wetenschappelijke toetsing van dit proefschrift zou hebben bijgedragen. Normen voor wetenschappelijkheid en wetenschappelijke integriteit zijn met de voeten getreden. De kwaliteitsbewaking heeft niet goed heeft gefunctioneerd.

De promotores zijn onbekend met evolutiebiologie. Zoals Meester en Van Woudenberg in hun brief (dd 15-01-2013) aan ons zeggen: „en dat Richard Dawkins de Jacques Monod twee gezichtsbepalende figuren zijn daar waar het gaat om de interpretatie van het darwinisme.” Dit toont de ideologische invalshoek van de promotores.

1 Darwinisme?  Darwinisme bestaat niet.

2 Dawkins en Monod gezichtsbepalend voor evolutiebiologie? Dan weet je niets van evolutiebiologie. Noch Monod noch Dawkins zijn voor de ideeën van de evolutiebiologie van belang (3).

Het gaat om een proefschrift dat alleen als zodanig aanvaard is omdat het aansluit bij de buitenwetenschappelijke vooroordelen van de promotores. Met andere woorden, de beide promotores hebben om privéredenen misbruik gemaakt van hun promotierecht.

Addendum:

Proefschrift van Van Rossum

Drie filosofen over Van Rossums proefschrift:
Dr. Bas Jongeling


dr. Arno Wouters:

dr. Henk de Regt

Voetnoten:

(1) Dit is adembenemend: kennelijk nooit het hele begrip gesnapt

(2) Van Rossum heeft een derdejaarscursus Evolutionaire Genetica bij prof. Steph Menken gevolgd. Zowel prof. Menken (Evolutiebiologie, UvA) als prof. Wilfried de Jong (Moleculaire evolutie, UvA) kunnen hem zich niet herinneren als doctoraal student. Gezien zijn volledige onbekendheid met evolutiebiologie moet hij iets totaal anders gestudeerd hebben.

(3) Monod is in het algemeen van veel belang omdat hij als een van de eersten werkte aan genregulatie, en dat is van belang voor evolutie; maar zijn boek ”Chance and Necessity” is vergeten: en was binnen de biologie nooit belangrijk.

Lees ook:

dinsdag 21 januari 2014

Die arrogante wetenschap

Een discussie.!

Ronald Meester − Trouw 19/01/14, 21:04
© thinkstock.
ESSAY Een jaar geleden ontstond op de Vrije Universiteit een rel over een promotie waarbij ikzelf als een van de promotoren was opgetreden. Bioloog Joris van Rossum promoveerde aan de faculteit der wijsbegeerte op zijn proefschrift 'On sexual reproduction as a new critique of the theory of natural selection'. Hij had een nieuw, principieel probleem gevonden dat het moeilijk maakte om het bestaan van seksuele voortplanting binnen een darwinistisch evolutionair scenario te begrijpen. De evolutie zelf stelde Van Rossum niet ter discussie.
  • Waarom kozen Van Rossums critici niet voor een normale wetenschappelijke discussie, maar voor een tamelijk agressieve publieke reactie?
Vier biologen uit Utrecht en Wageningen betwijfelden naar aanleiding daarvan of de VU wel waakte over de kwaliteit van de universiteit, en beklaagden zich over Van Rossums 'ongehoorde' wetenschappelijke conclusies - waarvan ik eigenlijk alleen maar kan zeggen dat die in het proefschrift niet te vinden waren. In columns en commentaren viel me de vijandigheid op. 'Intelligent Design op de VU', was een van de even voorspelbare als onjuiste koppen. Wetenschapsjournalist Marcel Hulspas sneerde op ThePostOnline: "Zoiets doen ze graag een beetje stiekem, daar bij de VU. Stiekem schoppen tegen de evolutietheorie. Stilletjes zeggen dat er misschien toch niks van klopt. Dat vinden ze lekker, daar bij de VU. Dat Darwin ongelijk heeft. Of niet het hele verhaal heeft verteld. Er is méér aan de hand dan louter selectie. God, perhaps? Nee, dat zegt Van Rossum niet. Maar op de achtergrond zie je Meester driftig 'ja' knikken. Stiekem schoppen tegen Darwin. Bij 'filosofie'. En dan weer snel uit elkaar. Mondje dicht. Dat vinden ze lekker."


Het rumoer rond de promotie van Joris van Rossum staat niet op zichzelf. In de Verenigde Staten gebeurde iets dergelijks toen de atheïstische filosoof Thomas Nagel in zijn boek 'Mind & Cosmos' beweerde dat de huidige conceptie van het klassieke darwinisme vrijwel zeker onjuist is. Nagel betoogde vooral dat ons bewustzijn en redeneervermogen eenvoudigweg niet passen in het klassieke darwinistische plaatje. De reacties op zijn boek waren niet mis. Nagel, een bekend en gerespecteerd filosoof, heette plotseling 'ooit een grote denker'.


Antwoord op alles?

Arrogantie. Waarom kozen Van Rossums critici niet voor een normale wetenschappelijke discussie, maar voor een tamelijk agressieve publieke reactie waarin sprake was van 'InHollandse toestanden' - fraude dus? Omdat er kennelijk heel veel op het spel staat, meer dan alleen maar het vertrouwen in een wetenschappelijke theorie: de reikwijdte en status van de wetenschap zelf waren in het geding.



Vrij dominant is de gedachte dat 'de wetenschap' het antwoord op alles kan en zal geven. Zo vindt de Oxford-scheikundige Peter Atkins dat "er geen reden is om te veronderstellen dat natuurwetenschap niet alle facetten van het bestaan zal kunnen verklaren". Ook de Britse evolutiebioloog (en missionaris van het atheïsme) Richard Dawkins vindt dat. En dichter bij huis Bas Haring. Deze speler uit het Filosofisch Elftal van Trouw schreef in 'Kaas & de evolutietheorie' dat evolutie vanzelf gaat, daar hebben we God niet bij nodig. Als er een God bestaat, aldus Haring, moet het wel een kleine en onmachtige god zijn. Wel, dat is geen filosofie maar een niet op feiten gestoelde mening. En dat - God betere het - in een kinderboek. Aan dit soort arrogantie heb ik een Grote Broer dood.



Door dit denken kan onze cultuur haar levensbeschouwelijke en filosofische dimensie verliezen. Ik ben niet optimistisch over een samenleving waarin iedereen die vraagtekens zet bij een exclusief wetenschappelijke beschrijving van de aard der dingen weggehoond wordt. Mensen kunnen ziek worden als ze hun emoties en spirituele dimensie ontkennen. Ik denk dat dit, metaforisch gesproken, ook voor de samenleving als geheel geldt.



Het maakt me ongerust als mensen zeker menen te weten dat hun geloof het enig ware in de wereld is, en geen mogelijkheid onbenut laten om de publieke opinie met valse argumenten voor hun zaak te winnen. Er lopen in het wetenschappelijk establishment heel wat dogmatici rond, en sommige van hun pretenties vind ik ongeloofwaardig en arrogant.

  • Door zo concreet mogelijk te zeggen waar de grenzen liggen van wat je met een bepaalde kijk op de wereld zou kunnen verklaren, bewijs je de wetenschap een grote dienst
Filosofisch perspectief
Atheïsten beschuldigen gelovigen er vaak van dat ze 'zomaar' iets geloven, zonder bewijs, aanleiding of noodzaak, terwijl wetenschap zich uitsluitend op feiten zou baseren. Dat is een beschuldiging die geen realistisch beeld geeft van hoe wetenschap en religie eigenlijk functioneren. Ik zie goede redenen om te veronderstellen dat de wetenschap niet alle geheimen van de wereld kan ontrafelen, ondanks de ronkende beweringen. Van Rossum en Nagel doen niets anders dan wijzen op problemen die voortkomen uit de aanname dat we in een wetenschappelijk verklaarbare wereld leven. De torenhoge status die wetenschappelijke ontdekkingen hebben, mag wat mij betreft best een beetje worden genuanceerd.


Darwins theorie heeft velen ervan overtuigd dat we God niet meer nodig hebben, en misschien is het juist daarom dat kritiek op het darwinisme doorgaans zo slecht wordt ontvangen. Geloof in een wetenschappelijke verklaring voor alles vind ik persoonlijk een grotere geloofsdaad dan geloven in God.



Ik noem mezelf 'niet ongelovig', maar natuurlijk ben ik geen antiwetenschapper. Eerder het omgekeerde: door zo concreet mogelijk te zeggen waar de grenzen liggen van wat je met een bepaalde kijk op de wereld zou kunnen verklaren, bewijs je de wetenschap een grote dienst.



Zo bekijk ik het werk van Van Rossum en Nagel. Beiden reflecteerden vanuit een filosofisch perspectief op een onbegrepen fenomeen. Ook ik kijk met die wijsgerige blik. Dan zie ik dat de arrogantie van veel wetenschappers ongefundeerd is, zeker in hun ideeën rond evolutie. Zo valt het verschijnsel seks er niet mee te rijmen. Een verklaring daarvoor vereist namelijk dat je seks in de mal van het darwinisme moet persen, van natuurlijke selectie, zoals Darwin het noemde.



Bewustzijn

Maar wat, of wie, speelt dan de rol van 'eenheid van selectie'? Het gen, het individu, de soort misschien? Geen van de kandidaten voldoet, en dus is het moeilijk om seks in dit keurslijf te persen.



Tweede niet te verklaren fenomeen is ons bewustzijn. Zelfs Richard Dawkins erkent zonder omhaal dat daar geen evolutionaire verklaring voor is. Toch denken veel wetenschappers dat die wel bestaat, ik vermoed doordat ze een andere visie dan de materiële onacceptabel vinden.



Ten slotte zouden computersimulaties aantonen dat darwiniaanse evolutie 'uit zichzelf' tot stand komt. Maar de programmeur heeft inzicht in de toekomst en speelt dus een beetje voor God - en diens simulaties dragen weinig bij aan het inzicht in hoe complexe fenomenen darwiniaans ontstaan zijn. Ze bewijzen niets.

  • Ik ben ervan overtuigd dat een uitsluitend rationeel begrip van de wereld niet mogelijk is omdat de wetenschap naar haar aard simpelweg geen toegang heeft tot alle geheimen van het leven
Biologen en filosofen hebben het over biologie regelmatig met elkaar aan de stok. Gezien de onzin die Amerikaanse creationisten soms uitkramen, is de getergde reactie hierop vanuit de wetenschap niet verwonderlijk.


Maar filosofische reflectie op wat we eigenlijk aan het doen zijn, is noodzakelijk. Filosofie, mits verstandig bedreven, houdt ons en de wetenschappers bij de les, ook als we dat niet leuk vinden.



Wantrouwend

Ik laat het evolutionaire bouwwerk volledig intact, inclusief de gezamenlijke afstamming, de ontwikkeling van soorten. Dat er een evolutie heeft plaatsgevonden - en natuurlijk nog steeds plaatsvindt - is boven elke redelijke twijfel verheven. Maar hoe dat precies in zijn werk is gegaan, wat we daarvan begrijpen en wat we daarmee kunnen verklaren is niet zo duidelijk. Er zijn overigens goede redenen om überhaupt wantrouwend te staan tegenover elke theorie waarvan de aanhangers beweren dat die 'alles' zou kunnen verklaren. Ik denk dat een theorie die alles zegt te verklaren, meer een ideologie dan een theorie is.



Iedereen die zich bezighoudt met de duiding van wetenschappelijke problemen ontkomt er nauwelijks aan om diezelfde duiding in verband te brengen met zijn eigen visie op de wereld. Dat draagt bij aan een realistischer beeld van de reikwijdte van wetenschappelijke pretenties, en daarmee ook aan een samenleving waarin deze wetenschap de positie krijgt die haar toekomt.



De status van de wetenschap is sinds de Verlichting schier onaantastbaar. De Verlichting werd, waarschijnlijk onbedoeld, ingeluid door Immanuel Kant. Hij wilde God er nog wel bij houden, hoewel Hij volgens Kant niet te kennen was. Hij verklaarde de rationaliteit nog niet heilig, maar krap honderd jaar na Kant gebeurde dat wel. Zeker in onze westerse samenleving leveren we ons sindsdien bijna over aan de rationaliteit.



Seksuele voortplanting en onze mentale capaciteiten vallen binnen de huidige wetenschappelijke kaders moeilijk te begrijpen. Maar al raakt een "gevestigde theorie gevangen in tegenstrijdigheden en absurditeiten", schreef de Joodse filosoof Arthur Koestler eens, "ze kan nog heel lang door het establishment in stand worden gehouden, tot een globaal alternatief beschikbaar is." Dan hebben we nog een lange weg te gaan, want een alternatief voor de bestaande ideeën omtrent evolutionaire verschijnselen lijkt er simpelweg niet te zijn. Ik beweer niet dat evolutie een idée fixe is, maar wel dat er grenzen zijn aan wat je met een darwinistisch scenario kunt begrijpen.



'Onaannemelijk'

In een cultuur waarin de discussie over evolutie, wetenschap en levensbeschouwing zo gepolariseerd is, gaat iets fundamenteel verkeerd. Het is prachtig en zinvol om met wetenschappelijke methodes en ideeën inzicht te krijgen in de vraag hoe de wereld in elkaar lijkt te zitten. Maar dat is niet de enige manier om de wereld op een zinvolle manier te beschouwen. Ik ben ervan overtuigd dat een uitsluitend rationeel begrip van de wereld niet mogelijk is, omdat de wetenschap naar haar aard simpelweg geen toegang heeft tot alle geheimen van het leven.



Volgens Dawkins heeft de wetenschap God heel onaannemelijk gemaakt, en volgens een opschrift op bussen in Londen bestaat God waarschijnlijk niet. Ze hebben ongelijk. Niet omdat God wél zou bestaan, maar omdat God niet te vangen is in rationele argumenten.



De enig juiste conclusie is dat onze wetenschappelijke prestaties juist méér aanleiding hebben gegeven te denken dat de wereld ten diepste mysterieus en onbegrijpelijk is. Dat is niet alleen zo in de biologie, maar ook in de fysica en, natuurlijk, in mijn vakgebied de wiskunde.



Wetenschappelijke ontdekkingen en claims figureren altijd binnen een wijsgerig kader, ook al is niet iedereen - ook ik niet - zich daarvan op elk moment bewust. Het beeld van de 'harde' en 'op feiten gebaseerde' wetenschap tegenover de 'zachte' en op 'alleen maar onnodig geloof gebaseerde' religie is onwaar. Wetenschap zou zich moeten laven aan filosofie en spiritualiteit in plaats van haar neus ervoor op te halen. Elke wetenschapper moet weten dat zijn resultaten altijd relatief zijn ten opzichte van een bepaald wijsgerig kader.



Het uitdragen van deze mening is een probaat middel tegen arrogantie. Zou niet elke wetenschapper eens gevraagd moeten worden naar hoe hij de wereld eigenlijk ziet, en in hoeverre haar wetenschap hiermee verbinding heeft? Het zou de wetenschap ten goede komen.



Het is vooralsnog geen populair standpunt dat ik hier vertegenwoordig, maar ik hoop dat de tijden zullen veranderen.



Ronald Meester (1963) is hoogleraar waarschijnlijkheidsrekening aan de VU in Amsterdam. In 2007 publiceerde hij 'De man die God kende'. Dit is een voorpublicatie uit 'Arrogant. Waarom wetenschappers vaak minder weten dan ze denken', dat vandaag verschijnt bij Ten Have, Utrecht; 144 blz. € 14,99



Kwestie-Van Rossum

Joris van Rossum, van huis uit bioloog, promoveerde eind 2012 aan de faculteit wijsbegeerte van de VU. Veel van zijn vakgenoten vinden de seksuele voortplanting lastig inpasbaar in de evolutieleer. Zou seks, met zijn energieverslindende partnerjacht, niet tijdens de evolutie hebben moeten verdwijnen? Van Rossum ging een stap verder: seks laat zich onmogelijk verenigen met het darwinistische scenario.



Evolutiebiologen uit Utrecht en Wageningen lieten de rector magnificus van de VU op hoge toon weten dat de promotie nooit had mogen doorgaan; zijn promotoren - filosoof René van Woudenberg en wiskundige Ronald Meester, beiden zonder 'expertise in de evolutiebiologie' - "hadden moeten inzien dat Van Rossum zich baseert op een simpele misvatting, gebaseerd op een 35 jaar oud populair-wetenschappelijk boek", te weten 'The Selfish Gene' van Richard Dawkins.



In Bionieuws schreven de critici dat Van Rossum zich baseerde op 'fundamentele misverstanden', terwijl er juist 'vele mogelijke verklaringen' voor seks als evolutionair fenomeen voorhanden zijn.



Opmerkelijk was de reactie van VU-dierecoloog Nico van Straalen, die in Van Rossums begeleidingscommissie zat. In de Volkskrant zei hij: "Ik had het als biologisch proefschrift nooit laten passeren, maar ik vond het als wijs-gerig proefschrift verdedigbaar."

------------------------------------------------------------------
http://www.trouw.nl/tr/nl/6700/Wetenschap/article/detail/3579845/2014/01/19/Die-arrogante-wetenschap.dhtml
------------------------------------------------------------------
Robert Bleeker

1/2 Ook ik was - nav. de bijdragen van Wouters hier en aangenomen dat hij de door Meester aangehaald auteur is van de "InHolland" kwalificatie voor de mogelijke malafide promotie-praktijken aan de VU - al gestuit op een fundamentele, wetenschappelijk onderbouwde repliek van Wouters tegen het proefschrift van Van Rossum {m.m. tegen Meester} Gevoegd bij de repliek van Gerdien de Jong is de raillerende uithaal jegens zijn criticasters geheel ontkracht. Waarom krijgt Meester een podium in Trouw.!
22/01/14 16:01


Robert Bleeker
2/2 1. Ter verdediging van Van Rossum : Zijn invalide proefschrift kan niet geheel op zijn conto worden geschreven, want is feitelijk de resultante van verregaand falen van zijn promotors. 2. Of de cultuur van academische faux pas zich tot de VU {Bax} beperkt, waag ik te betwijfelen {Poldermans / Stapel}. 3. Nav de zelf-plagiaat affaire Nijkamp schreef ik 17-01-2014 in een lezerskolom elders in de media iets over het VITALE belang van UNIFORME academische onderzoek- en publicatie-systematiek.!
23/01/14 14:56


Ik wil tot slot een aantal lieden, dat "het menselijk bewustzijn" in zijn algemeenheid en "menselijke emoties" en "menselijke religieuze gevoelens" in bijzonderheid, aanvoert als "het ultieme bewijs" van het bestaan van de religieuze transcendentie {en "dus" van een almachtig opperwezen}, die de wetenschap zou overstijgen {onbereikbaar is voor de wetenschap}, willen wijzen op het feit, dat emoties etc. gewoon door chemische substanties beïnvloedbaar zijn en dus een fysiologische origine kennen.!
21/01/14 15:38

Robert Bleeker
Het is simpelweg suspect, om iemand {de aangevallen-promotor @Meester} die tevoren stelt "niet ongelovig" te zijn {en dus gelovig is} begerig te zien reiken naar onderzoeksgebieden c.q. verschijnselen, die NOG niet afdoende op een wetenschappelijke manier {i.c. door een wetenschappelijke theorie} zijn verklaard, om fysieke ruimte voor zijn onbewezen gods-axioma te claimen. Het feit, dat een bestaande wetenschappelijke theorie op DIT moment niet toereikend zou zijn, is echter GEEN godsbewijs.!
20/01/14 23:54

Robert Bleeker
1. Het probleem met - de promotor van Van Rossum en van zijn eigen nieuwe boek - @Meester begint al met het gegeven dat hij een probleemstelling probeert te formuleren, zonder de definitie van de probleem-componenten te postuleren. 2. Nergens in zijn betoog namelijk geeft hij een omschrijving van zijn gods-axioma. 3. Ten tweede is mijn grote bezwaar tegen zijn probleem-benadering, dat hij redeneert vanuit de voor-aanname dat er een "god" is en het bewijs ontleent aan "de impotente wetenschap".!
20/01/14 23:24
Beledigend? Ongepast? Meld het ons.

---------------------------------------------------------------------------------


ONAFHANKELIJK PLATFORM VAN DE VRIJE UNIVERSITEIT AMSTERDAM

achTERGROND

aanvullende informatie bij artikelen in het magazine en op de site

Evolutieproefschrift: kritiek van wetenschapsfilosoof Henk de Regt

VU-wetenschapsfilosoof Henk de Regt zat in de leescommissie van het omstreden evolutieproefschrift van Joris van Rossum. Als enige adviseerde hij negatief. Hij betreurt het dat de discussie het imago van de wetenschapsfilosofie beschadigt.


Geachte redactie,
Ad Valvas #10 bespreekt het proefschrift van Joris van Rossum, dat media-aandacht kreeg omdat biologen uit Utrecht en Wageningen bij de rector magnificus tegen deze promotie protesteerden. Ik was lid van de leescommissie en heb (als enige) negatief geadviseerd. De promotie kon zodoende doorgaan, want een leescommissie hoeft niet unaniem maar slechts in meerderheid positief te oordelen.
Wat ik nu betreur, is dat in de media de suggestie gewekt wordt dat een filosofisch proefschrift dat een onjuiste of achterhaalde weergave van de evolutietheorie geeft, toch acceptabel kan zijn. Alsof in de filosofie alles maar mag en kan. Dit is een misvatting: wetenschapsfilosofen die (bijvoorbeeld) de evolutietheorie onderzoeken, moeten (1) die theorie goed begrijpen en (2) hun filosofische conclusies goed beargumenteren.
De discussie gaat nu over de vraag of het proefschrift aan voorwaarde 1 voldoet. In mijn advies aan de promotoren Ronald Meester en René van Woudenberg heb ik beschreven dat het proefschrift in elk geval niet aan voorwaarde 2 voldoet. De extreem sterke conclusies van Van Rossum zijn onvoldoende onderbouwd. 
Een passage uit het Advalvas-artikel illustreert dit. Bioloog Nico van Straalen, die het proefschrift goedkeurde, stelt dat seksuele reproductie ‘vooralsnog een nog niet goed begrepen probleem is.’ Van Rossum beweert echter iets veel sterkers: de theorie van natuurlijke selectie zou ‘fundamenteel’ niet in staat zijn om seksuele reproductie te verklaren. 
Dat is nogal een verschil. Om die laatste stelling te bewijzen zou hij een goede filosofische analyse moeten geven van wat wetenschappelijke verklaring inhoudt – dat heeft hij niet gedaan. Een vooralsnog onbegrepen fenomeen bestempelen als fundamenteel onverklaarbaar vereist een gedegen filosofische argumentatie, die helaas ontbreekt.
Het proefschrift sluit af met een non sequitur: het ‘naturalistische paradigma’, dat de werkelijkheid in louter natuurlijke, materiële termen wil verklaren, zou in gevaar zijn. Maar zelfs als seksuele reproductie niet middels natuurlijke selectie te verklaren zou zijn, dan hoeft het naturalisme nog niet opgegeven te worden. 
De naturalistische benadering is in de biologie (en in de wetenschap in het algemeen) zeer succesvol gebleken. Door Van Rossum voorgestelde alternatieven als vitalisme, dat het bestaan van een niet-materiële ‘levenskracht’ aanneemt, hebben daarentegen geen enkele empirische toets doorstaan.
Henk de Regt (UHD wetenschapsfilosofie, Faculteit der Wijsbegeerte)

Henk de Regt
11 februari 2013


--------------------------------------------------------------------------

Kritiek op studie over evolutie

VAN ONZE VERSLAGGEVER BEN VAN RAAIJ − 02/02/13, 00:00  - de Volkskrant
De Vrije Universiteit in Amsterdam is in opspraak gekomen door een wijsgerige promotie met kritiek op de evolutietheorie. Vier evolutiebiologen hebben een brief gestuurd naar het college van bestuur waarin zij stellen dat de VU vorig jaar ten onrechte een doctorstitel heeft verleend voor dit onderzoek.
AMSTERDAM - Aanleiding is de studie waarop bioloog Joris van Rossum op 11 december promoveerde. Hij stelt hierin dat natuurlijke selectie het bestaan van seksuele voortplanting niet kan verklaren. Het bestaan van seks is volgens hem een falsificatie van Darwins evolutietheorie.

Volgens de vier evolutiebiologen is dat onzin. De evolutie van seks is vanuit evolutionaire mechanismen heel goed te verklaren, schrijven zij vandaag in vakblad Bionieuws. Volgens hen kent Van Rossum de relevante literatuur niet. Promotoren en begeleidingscommissie hadden moeten ingrijpen.

Arjan de Visser (Wageningen Universiteit), een van de critici, noemt de studie 'onder de maat'. 'Het gaat uit van fundamentele misvattingen, die geen bioloog zou laten passeren, zoals dat natuurlijke selectie alleen zou werken op het niveau van het gen. Het begint echter met de overleving van individuen en groepen, die bepaalde genen doorgeven aan hun nageslacht.'

Het stoort De Visser 'dat onjuiste opvattingen over de evolutietheorie nu in een proefschrift zijn vastgelegd en zo een autoriteit krijgen waarop mensen zich kunnen beroepen.' Hij wijst erop dat in diverse media is gesteld dat dit het darwinisme op losse schroeven zou zetten. Van Rossums promotoren, wiskundige Ronald Meester en filosoof René van Woudenberg (beiden VU) zijn sympathisanten van intelligent design (ID), een christelijk alternatief voor de evolutietheorie.

Van Rossum is niet onder de indruk van alle kritiek. Het klopt dat zijn interpretatie afwijkt van de evolutiebiologische canon, zegt hij. 'Maar mijn punt is juist dat de biologen die ik behandel een fout maken als ze beweren dat met hun (evolutie-)model alle biologische eigenschappen te verklaren zijn.'

Volgens promotor Meester berust de kritiek deels op misverstanden. 'Van Rossum laat veel van het evolutionaire bouwwerk intact. Maar iedereen weet dat seksuele voortplanting de 'koningin van de evolutionaire problemen' is. Er is geen bevredigende verklaring voor binnen de bekende kaders.'

Dierecoloog Nico van Straalen (VU) zat bij Van Rossums promotie in de begeleidingscommissie. 'Ik had het als biologisch proefschrift nooit laten passeren', zegt hij. 'Maar ik vond het als wijsgerig proefschrift verdedigbaar.'

De VU wilde vrijdag niet reageren.
-------------------------------------------------------------------------------------
Arno Wouters 1 oktober 2013 om 14:17 (in Skepter lezerskolom)
Van Straalen in de Volkskrant van 2 februari 2013 over het proefschrift van Van Rossum:
‘Ik had het als biologisch proefschrift nooit laten passeren’, zegt hij. ‘Maar ik vond het als wijsgerig proefschrift verdedigbaar.’
Alsof een dierecoloog zou kunnen beoordelen of een wijsgerig proefschrift verdedigbaar is ……
----------------------------------------------------------------------------------------



WETENSCHAP - 13 FEBRUARI 2013

VU: Werkwijze omstreden promotie kon beter


De Vrije Universiteit reageert op de controverse rond een evolutieproefschrift. Er zijn geen regels overtreden, maar de promotie kon zorgvuldiger.
evolutie_xl_949956.jpg
evolutie_xl_949956.jpg
Foto: .








Felle kritiek had een groep evolutiebiologen in januari op een VU-proefschrift dat de evolutietheorie aanvalt. De promotie brak geen regels, reageert Rector Magnificus Lex Bouterdeze week, maar had zorgvuldiger gekundr. Het zou bijvoorbeeld ‘raadzaam zijn geweest een evolutiebioloog bij het promotieteam te betrekken.' 

Steen des aanstoots is het proefschrift van filosoof Joris van Rossum. Hierin stelt hij dat de evolutietheorie geen verklaring heeft voor het ontstaan van seksuele selectie. Onzin, reageerde een groep evolutiebiologen, waaronder Wageningers Duur Aanen en Arjan de Visser, in Bionieuws: Voor de evolutie van seks zijn prima verklaringen. 

Bovendien rammelt het proefschrift inhoudelijk en citeert Van Rossum ‘weinig en selectief' uit de relevante wetenschappelijke literatuur.
VU-rector Bouter wil zelf niet inhoudelijk ingaan op de discussie. Deze moet volgens hem plaatsvinden in de (wetenschappelijke) pers. Wel geef hij toe dat geen van beide promoteren een achtergrond heeft in de biologie. Dat vindt hij geen wenselijke situatie, maar het is niet tegen de huidige VU-regels: ‘Het is aan de beoogd promotor om te beoordelen of een onderwerp tot zijn expertise behoort.' 

Verder was het formeel geen probleem dat de leescommissie niet unaniem positief oordeelde; Een meerderheid was afdoende. De VU gaat de casus nu meenemen bij een geplande verbetering van het promotiereglement.
De evolutiebiologen zijn tevreden over de reactie van rector Bouter. ‘Hij neemt onze kritiek duidelijk ter harte,' laat Arjan de Visser weten via e-mail. Op het inhoudelijk komt er mogelijk nog een reactie, maar ‘we [zijn] er nog niet uit of we nog een keer onze mening gaan geven.' Van Rossum wijst ondertussen alle kritiek resoluut van de hand. Al voor de officiële reactie [RR - van rector Bouter] noemt hij in het Reformatorisch Dagblad de kritiek een: ‘aaneenschakeling van onjuistheden en verkeerde interpretaties.'

---------------------------------------------------------------------------------------

aanvullende informatie bij artikelen in het magazine en op de site

Reactie Joris van Rossum op de kritiek op zijn proefschrift


Hieronder de reactie van Joris van Rossum op de kritiek op zijn proefschrift die biologen 2 februari publiceerden in Bionieuws. Zie ook de nieuwsberichten hierover van Advalvas op 29 januari en 6 februari.
 Het kritische artikel van Gerdien de Jong, Duur Aanen, Rolf Hoekstra en Arjan de Visser is een aaneenschakeling van onjuistheden en verkeerde interpretaties.
 1.             Mijn werk zou slechts uitgaan van het verouderde, populairwetenschappelijke werk The Selfish Gene van Richard Dawkins. Dat klopt niet: ik behandel vele werken (de periode van Darwins tijd tot het jaar 2012 bestrijkend) die verschillende stromingen van de theorie vertegenwoordigen en zich onderscheiden naargelang natuurlijke selectie zou werken op het individu, het gen, de groep dan wel op de soort. 
Dawkins is echter cruciaal voor mijn werk (niet alleen het genoemde invloedrijke werk maar ook werken als The Extended Phenotype komen aan de orde) omdat hij een oplossing lijkt te bieden voor het fundamentele probleem dat in mijn proefschift centraal staat, namelijk Darwins aanname van seksuele reproductie in zijn verklaringsmodel. Dat is een centraal en nieuw punt in mijn dissertatie, maar wordt onbegrijpelijkerwijs door de critici volkomen genegeerd. Naast Dawkins komen ook Jacques Monod en George C. Williams als representanten van deze stroming uitvoerig aan bod.
2.            Mijn opvatting zou niet stroken met wat in de wereld van de evolutiebiologen algemeen voor vaststaand wordt aangenomen. Maar het gaat er juist om dat ik die vaststaande opvattingen ter discussie stel. Ik stel dat het zogenaamde replicatormodel niet zo toegepast kan worden dat alle biologische kenmerken verklaard kunnen worden. Concreet: biologen mogen stellen dat ‘de evolutionaire uitbetaling plaatsvindt in de vorm van allelfrequenties, maar de prijsbepaling van deze allelen gebeurt via hun uitwerking op de overleving en reproductie van individuen of soms groepen’; ik stel dat deze kijk op de evolutie geen verklaring kan geven voor seksuele reproductie. Dat is een centraal thema van mijn werk.
3.            Ik zou een fundamentele fout maken door te denken dat recombinatie in de meiose natuurlijke selectie onmogelijk maakt. Dit beweer ik echter nergens. Ik vermoed dat de schrijvers het cruciale onderscheid dat ik maak tussen een entiteit die onderhevig kan zijn aan natuurlijke selectie (‘subject to natural selection’) en een entiteit die gezien kan worden als een compleet product van natuurlijke selectie (‘product of natural selection’) gemist hebben. Ik stel namelijk dat seksueel reproducerende organismen wel onderhevig kunnen zijn aan natuurlijke selectie, maar niet volledig gezien kunnen worden als een product van dat mechanisme. Dit essentiële onderscheid lijkt de briefschrijvers volkomen te zijn ontgaan.
4.            Ik zou de ‘cost of meiosis’ niet begrijpen. Dit begrip is echter ontleend aan de definitie van de toonaangevende evolutiebioloog George C. Williams. En als reactie op de stelling dat ik ‘cost of meiosis’ en de ‘cost of males’ door elkaar haal, refereer ik naar noot 27 op pagina 121 waar dit verschil wordt uitgelegd. 
Wat evolutiebiologen in het verleden hebben gezegd over de handhaving van seksuele reproductie zou ik behandelen aan de hand van ‘twee hoofdstukken uit een populairwetenschappelijk boek uit 1993’. Dit is een incorrecte en insinuerende bewering. Dit werk gebruik ik eerder als uitgangspunt voor discussie, waarbij vele originele en ook recente(re) publicaties aan de orde komen, waaronder nota bene artikelen van de critici zelf (Rolf Hoekstra en Arjan de Visser). 
Fundamenteler is echter dat de schrijvers lijken te suggereren dat het bekende en veel beschreven probleem rondom seks het centrale probleem is waar mijn werk over handelt, waarna ze opmerken dat dit probleem feitelijk afwezig is (‘er is echter geen fundamenteel probleem’). 
Dit is echter een grove misvatting die ook voorkomen had kunnen worden door enkel te kijken naar de titel van mijn werk (On Sexual Reproduction as a New Critique of the Theory of Natural Selection): het fundamentele probleem zit hem niet in de problemen waar biologen al decennialang mee worstelen, maar in het nieuwe geïdentificeerde probleem dat ik observeer in hoofdstuk 2 van mijn werk (seks als ‘creatieve teleonomie’). 
Ik stel dat de bekende problemen betreffende seks gezien moeten worden als het gevolg van dit fundamentele probleem, een probleem dat naar mijn weten niet eerder verwoord is in de literatuur.

5.            Ik zou beweren dat mijn werk de theorie van natuurlijke selectie zou falsificeren. Zo nadrukkelijk trek ik deze conclusie nergens. Hoofdstuk 4 behandelt de delicate relatie tussen een falsificatie in haar meerdere betekenissen en de conclusies van mijn werk. De bovengenoemde bewering is daar echter niet aan te treffen. 
 Al met al lijkt de fundamentele kritiek op mijn werk ingegeven door een onnauwkeurige lezing en een slecht begrip van mijn werk. De felheid en de grote stelligheid van de kritiek zijn derhalve allerminst gerechtvaardigd.
 Joris van Rossum
Evolutiebioloog en filosoof
Rianne Lindhout
06 februari 2013

----------------------------------------------------

Darwin botst met doelgerichtheid en design

Darwin botst met doelgerichtheid en design -  Foto Sjaak Verboom
Foto Sjaak Verboom
„Ik sta perplex. De complexiteit van het leven is een wonder.” Bioloog Joris van Rossum (42) zette onlangs in zijn wetenschapsfilosofische proefschrift het darwinisme op losse schroeven.
Gefascineerd als hij was door het darwinisme, besloot Van Rossum biologie te gaan studeren. „De wetenschappelijke theorie van Darwin boeide die mij zeer. Mijn leven stond echter totaal op zijn kop toen ik de consequenties van het naturalistische, darwinistische wereldbeeld op mezelf betrok. Levende wezens zijn niet meer dan een maalstroom van doelloze materie: een zwartgallige, deprimerende en fatalistische gedachte. Ik dacht: als dat waar is, laat ik het dan maar tot het bot uitzoeken.”

Halverwege zijn studie groeiden bij Van Rossum twijfels over de juistheid van het darwinisme. „De Duitse filosoof Arthur Schopenhauer opende mijn ogen ervoor dat het naturalisme, de filosofie waarop Darwins evolutieleer is gebaseerd, omstreden is. Een regelrechte eyeopener.”

Ook ontdekte Van Rossum dat de theorie van de natuurlijke selectie, die aan de basis staat van Darwins evolutieleer, niet klopt. Volgens deze theorie maken organismen die beter in hun omgeving passen, meer kans om te overleven en zich voort te planten dan minder goed aangepaste organismen. „Ik ontdekte echter dat geslachtelijke voortplanting (met mannetje en vrouwtje) fundamentele problemen oplevert voor deze theorie.”

Hij promoveerde eind vorig jaar aan de Vrije Universiteit in Amsterdam bij prof. dr. René van Woudenberg op het proefschrift ”On sexual reproduction as a new critique of the theory of natural selection”. In het dagelijks leven is Van Rossum uitgever bij Elsevier Science

Wat maakt het naturalisme zo omstreden?
„Aanhangers van het zogeheten ontologisch naturalisme zien de wereld als een louter fysische werkelijkheid, dat wil zeggen: alleen het meetbare en tastbare is realiteit; en daarin werken alleen fysische krachten. Er is geen plaats voor doelgerichtheid en ook niet voor het bovennatuurlijke.

Schopenhauer legt uit dat iets wat waargenomen wordt –het object– altijd vergezeld gaat van de waarnemer, het subject. Het naturalisme gaat ervan uit dat objecten ook zonder subject bestaan.

Dat is echter een aanname. Op geen enkele wijze kan worden bewezen of vastgesteld dat objecten onafhankelijk van het subject bestaan; zeker niet met de wetenschappelijke methode. Het object kan per definitie nooit worden waargenomen als er geen subject bestaat dat het waarneemt.

Objecten worden dus altijd vergezeld van een subject. Met Schopenhauer stel ik dat het naturalisme de filosofie van het subject is, die heeft vergeten rekening te houden met zichzelf. ”

Wat heeft natuurlijke selectie met het naturalisme te maken?

„Natuurlijke selectie wordt beschouwd als een naturalistische verklaring voor design – de hoge mate van organisatie en de complexiteit van levende wezens. Een voorbeeld daarvan is het oog, dat ik als voorbeeld aanhaal in mijn proefschrift. Maar ook de genetische code, het DNA, is design. DNA is opgebouwd uit miljarden actieve basenparen. Deze zouden door toevallige mutaties –veranderingen in het DNA– en natuurlijke selectie exact in de goede volgorde zijn gezet. Ik vroeg me echter af: Kan doelloze natuurlijke selectie wel aan de wieg staan van zo’n fantastisch design?”
Hoe verloopt het proces van natuurlijke selectie dan?

Volgens de naturalistische visie op het evolutieproces is natuurlijke selectie doelloos: mutaties hebben volkomen toevallig plaats. Biologen beschouwen deze mutaties als een constante bron van variatie waarbinnen natuurlijke selectie experimenteert.
De drager van de mutaties maakt vervolgens kopieën van zichzelf. Mutaties die de drager beter aangepast maken aan zijn omgeving, kunnen zo doorgegeven worden. Door dit voortdurende proces van mutatie, voortplanting en selectie heeft evolutie plaats.”

Van wat?

„Dat kun je je inderdaad afvragen: wat maakt kopieën van zichzelf, wat past zich aan en wat evolueert ten slotte? Is dat het gen, het organisme, de soort of de groep? Die vraag loopt als een rode draad door de geschiedenis van de theorie van natuurlijke selectie. Daar liep ik dus ook tegenaan. De biologen zijn er niet uit. De discussie gaat voort.

Ik heb vervolgens de theorieën van biologen zoals Jacques Monod en Richard Dawkins bekeken. Dawkins’ boek ”The Selfish Gene” (het zelfzuchtige gen, BvdD) verwoordt in mijn ogen het beste hoe evolutie zou moeten optreden door natuurlijke selectie: via de genen.”

Klopt Dawkins’ benadering?

„Nee, zijn oplossing werkt niet. Het gedrag van organismen wordt gekenmerkt door een bepaalde gerichtheid –end-directedness–, een drang naar overleven en voortplanting. Waarom? Hiervoor moeten biologen een verklaring vinden binnen de naturalistische context. Monod noemde dit „het centrale probleem van de biologie.
De geslachtelijke voortplanting stelt biologen voor nog meer problemen. Het resultaat daarvan is elke keer een compleet nieuw organisme met een geheel eigen genetische code.

Zowel Monod als Dawkins loopt hiermee vast: Monods betoog verzandt in vaagheden, terwijl Dawkins bekent dat hij het eigenlijk ook niet meer weet.

In mijn onderzoek probeer ik te laten zien wat hieraan ten grondslag ligt: geslachtelijke voortplanting is een creatief proces, terwijl de theorie louter conservatieve processen kan verklaren.”

Wat concludeerde u ten slotte?

„Ik laat zien dat de problemen om geslachtelijke voortplanting te verklaren eigenlijk 
nog fundamenteler zijn dan tot nu toe gedacht: de huidige theorie van natuurlijke selectie heeft er geen verklaring voor.”

Biologen zullen daar niet blij mee zijn.

„Ze zullen er inderdaad problemen mee hebben. Ik heb overigens nog steeds geen steekhoudend tegenargument gehoord. Mijn conclusie is zeer vergaand, dat begrijp ik wel. Ik zet daarmee immers het darwinisme op losse schroeven.

De theorie van natuurlijke selectie is niet in staat gebleken om het fundamentele probleem van design op te lossen, evenmin lost de theorie het probleem van de doelgerichtheid op die zich bij geslachtelijke voortplanting voordoet. Als mijn conclusie juist is, hebben we de discussie over het design en de doelgerichtheid weer terug. Terwijl wetenschappers meenden dat deze beëindigd was met Darwins theorie van natuurlijke selectie.”

Staat de evolutie nu zelf ook ter discussie?
„Het bestaan van een evolutionair proces dat leidde tot de afstamming van soorten lijkt mij nog steeds heel aannemelijk. Darwin meende daarmee een deel van het probleem van onze herkomst opgelost te hebben. Het ”hoe”, het mechanisme daarachter, is echter een mysterie, een raadsel, een wonder. Ik heb er geen antwoord op. Ik sta perplex. Het is een bijzonder ingewikkeld probleem.”

U pleit in uw proefschrift voor het kijken naar alternatieven.

„Inderdaad. Ik heb zelf geen alternatief voor het darwinisme, maar pleit voor het onderzoeken van alternatieven. Een daarvan is het creationisme. Ik bedoel daarmee het idee dat wij gecreëerd zouden zijn door een Designer, een hoger Wezen.
Het creationisme biedt op zijn minst een oplossing voor het designprobleem. Een verklaring daarvan volgens een evolutionair proces –dat ik overigens niet betwijfel– vormt nog steeds een uitdaging.

Laat helder zijn: ik heb de antwoorden niet. Dat zou erg pretentieus zijn. Ik hoop echter met mijn proefschrift wel deze fundamentele discussie weer open te breken.”
Komt God met het designargument weer terug in de wetenschap?

„Ik ben niet christelijk opgevoed. Ik denk wel dat we moeten accepteren dat de wetenschap op sommige vragen geen antwoord kan geven. In het geval van seksuele reproductie is dat in mijn ogen een wetenschappelijke vaststelling. Ik denk echter dat het te simplistisch is om God als enige alternatief te zien, hoewel dit gebruikelijk is. De discussie omtrent de verklaring van het leven dient in mijn ogen echter in een veel bredere, filosofische context gevoerd te worden dan simpel ”God of Darwin”.”

Naturalisme

De filosofische stroming van het naturalisme benaderde de werkelijkheid aanvankelijk als een autonoom object, de natuur; in tegenstelling tot het idealisme, dat de werkelijkheid slechts zag vanuit het subject.

Later werden met naturalisme alle soorten filosofie bedoeld die een strikt natuurlijke interpretatie van de werkelijkheid proberen te geven. Bovennatuurlijke verklaringen worden uitgesloten.

Dit naturalisme is leidend binnen de westerse natuurwetenschap. Een naturalistische verklaring voor de oorsprong van het leven werd gevonden in de evolutietheorie van Darwin.

Natuurlijke selectie

Biologen onderscheiden drie mechanismen die verantwoordelijk gehouden worden voor het evolutieproces: natuurlijke selectie, seksuele selectie en genetische drift. Zowel de hoge mate van organisatie als de complexiteit van levende wezens wordt binnen de evolutietheorie door een van deze drie mechanismen verklaard.

Natuurlijke selectie is het mechanisme dat ervoor zorgt dat organismen die beter aangepast zijn aan hun omgeving, meer kans hebben om te overleven en voor nakomelingen te zorgen dan minder aangepaste organismen. De best aangepaste soort overleeft en neemt ten slotte de overhand in de populatie – ”survival of the fittest”.

Dossier:
--------------------------------------------------------------------------------------

VU KRIJGT 2,4 MILJOEN EURO VAN TEMPLETON FOUNDATION

JEROEN DE RIDDER: 'MET WETENSCHAP KUN JE NIET ALLES TE WETEN KOMEN'

donderdag 17 januari 2013
De VU krijgt 2,4 miljoen euro van De Templeton World Charity Foundation om te onderzoeken of wetenschap de enig mogelijke manier is om kennis te verwerven. Ze wil met dat geld onder meer de vrije wil, rationaliteit en moraliteit redden uit handen van neurowetenschappers Victor Lamme en Dick Swaab.

‘Als je echt wilt weten hoe iets zit, moet je wetenschappelijk onderzoek doen.’ Zo typeert Jeroen de Ridder, filosoof aan de VU, de volgens hem heersende gedachte van het sciëntisme. ‘Ik ben niet tegen wetenschap, maar ik denk wel dat deze gedachte overtrokken is. Ze doet tekort aan de grenzen van de wetenschap; daarmee kun je niet alles te weten komen.’

‘Het meest eenvoudige voorbeeld is alledaagse kennis. Ik weet hoe ik heet. Ik weet dat ik getrouwd ben. Alleen weet ik dat niet op basis van wetenschappelijk onderzoek. Een wat meer controversieel voorbeeld: bestaat er een wereld buiten mij? De scepticus zegt dat wij dat niet kunnen weten, ik denk van wel. Maar weer: deze kwestie kunnen we niet op basis van wetenschappelijk onderzoek oplossen. Zo kan de wetenschap ook niet de wetten van de logica funderen. Datzelfde gaat op voor morele kennis. Hoe weet ik dat ik mijn kinderen niet mag verkopen? In elk geval niet door wetenschappelijk onderzoek. Dan zijn er nog gevallen waar wetenschap en alledaagse kennis elkaar tegen lijken te spreken. Neurowetenschapper Victor Lamme zegt dat wij geen vrije wil hebben. Maar introspectie lijkt iets anders te zeggen.’

Hoe wilt u dit onderzoek gaan uitvoeren? Is filosofie dan zelf geen wetenschap?
‘We vatten wetenschap op in de zin van het Engelse science: als natuurwetenschap en de sociale wetenschappen die de natuurwetenschappelijke methode volgen. De methodes die wij gebruiken verschillen daarvan, zijn in een andere zin wetenschappelijk. Wij gaan concepten en begrippen analyseren en de kracht van argumenten evalueren.’

Dat is toch niet nieuw? Zo heeft de Nijmeegse hoogleraar cognitiefilosofie Marc Slors al een knap boek geschreven waarin hij filosofische kritiek levert op onder anderen Swaab en Lamme.
‘Ik wil ook niet zeggen dat we op dit specifieke punt vernieuwend zijn. Maar wij beperken ons niet tot de vrije wil. We gaan het ook hebben over rationaliteit en moraliteit, en willen zoeken naar een alternatief voor het sciëntisme: hoe kun je wetenschap volstrekt serieus nemen maar tegelijkertijd oog houden voor andere kennisbronnen? Het is nu echt een trend dat wetenschappers zich op steeds meer terreinen manifesteren, ook waar het gaat om levensvragen. Het grote publiek vindt dat fantastisch interessant. Dat is het natuurlijk ook, maar we moeten niet vergeten dat de wetenschap abstraheert van de concrete werkelijkheid. De alledaagse ervaring is veel rijker en diverser dan wetenschappelijke theorieën en experimenten vatten. Om dan toch weer de hersenwetenschappers als voorbeeld te nemen. Die laten mensen hun linker- en rechtervinger bewegen. Dan blijkt dat de proefpersonen de bewuste beslissing om hun vingers te bewegen pas nemen als de beweging al is ingezet. Vervolgens verbinden de onderzoekers daaraan verregaande conclusies over de vrije wil. Ze vergeten dan wel dat het hier niet om belangrijke keuzes gaat, zoals die om te gaan studeren of te verhuizen.’

U hebt behoorlijk veel geld gekregen. Wat gaat u daarmee doen?
‘Ja, dit bedrag is uniek. Wij hebben het met een team van vier man aangevraagd, onder leiding van hoogleraar filosofie René van Woudenberg. Nu hebben wij drie post-docs – mensen die na hun promotie verdergaan in het onderzoek – aangetrokken. Een van hen is Emanuel Rutten, bekend van zijn godsbewijs. Verder gaan we vier promovendi aannemen en gastonderzoekers uitnodigen.’

‘Dit team gaat artikelen schrijven voor wetenschappelijke tijdschriften en ten minste één boek voor een groter publiek. Verder willen wij met opiniestukken het debat aanzwengelen. De eerste resultaten zijn er trouwens al. Victor Lamme reageerde nogal verontwaardigd op een interview met René in de Volkskrant, waarin hij kritiek uitte op te snelle conclusies uit de experimenten die ik hierboven aanhaalde. Naar aanleiding daarvan hebben we Victor Lamme uitgenodigd om met ons in gesprek te gaan in het Abraham Kuyper Center for Science and Religion, dat we ook hebben opgericht met het geld van de Templeton Foundation. We gaan daar publieke bijeenkomsten organiseren over de vraag of er grenzen zijn aan de wetenschap als het gaat om het begrijpen van onszelf en de wereld om ons heen.’

Volgens critici heeft de Templeton Foundation een duidelijke religieuze agenda. Hoe vrij bent u in uw onderzoek?
‘Je kunt zeggen dat ik boter op mijn hoofd heb. Dat het moeilijk is om kritisch te blijven als je zo veel geld krijgt.’

Precies. U hebt geld gekregen van de Templeton World Charity Foundation. Toen een verwante organisatie, de John Templeton Foundation, de Amerikaanse filosoof John Martin Fischer 5 miljoen dollar gaf voor onderzoek naar onsterfelijkheid hebben wij de Belgische wetenschapsfilosoof Maarten Boudry daarover geïnterviewd. Wij vroegen hem wat hij zou doen als hij gevraagd werd om mee te werken aan research in opdracht van de Templeton Foundation. ‘Ik hoop dat ik de standvastigheid zou hebben om nee te antwoorden’, antwoordde hij. ‘Maar van collega’s die voor een soortgelijk dilemma hebben gestaan weet ik hoe moeilijk dat is; zij konden op een gegeven moment op een project werken waar het geld deels van de Templeton Foundation afkomstig is. Ja, we zitten allemaal in een bikkelharde strijd om posities en geld. Dan is de verleiding groot.’

‘Alsof je gecorrumpeerd bent als je geld aanneemt van de stichting… Ik zie dat in alle eerlijkheid niet. De John Templeton Foundation heeft inderdaad geld gegeven voor filosofisch onderzoek naar bijna-dood-ervaringen, maar ook voor onderzoek naar de vrije wil, de filosofie van de natuurkunde en karaktervorming.’

‘Daarbij gaat het de stichting om de vragen die onderzoekers stellen, ze zegt niet wat de antwoorden moeten zijn. Ik heb nog nooit gehoord van wetenschappers die onder druk zijn gezet door de Foundation om hun conclusies aan te passen. Ik begrijp wel dat voor een strenge atheïst dit soort organisaties bij voorbaat verdacht is. Toch denk ik zelf dat je een open houding moet hebben en pas moet afzien van samenwerking als daar reden toe is.’

Maarten Meester

Voor informatie of reacties: g.j.de.ridder@vu.nl

Op de hoogte blijven van filosofie? Neem nu 5 nummers Filosofie Magazine en kies een van de drie boeken als welkomstgeschenk.