zaterdag 28 november 2020

David Van Reybrouck: ‘Ik ben erg geschrokken van de hardvochtigheid waarmee het collectieve ongenoegen van de Indonesiërs werd aangepakt’

 


INTERVIEWDAVID VAN REYBROUCK

David Van Reybrouck: ‘Ik ben erg geschrokken van de hardvochtigheid waarmee het collectieve ongenoegen van de Indonesiërs werd aangepakt’

Na zijn bejubelde boek over Congo verdiepte David Van Reybrouck zich in de onafhankelijkheidsoorlog in Indonesië. Voor Revolusi sprak hij vele hoogbejaarde ooggetuigen en gaandeweg groeide zijn ongeloof over alle gemiste kansen op een vreedzame machtsoverdracht.

David Van Reybrouck: 'De Nederlanders leden aan een structurele zelfoverschatting. Zij sloegen met de vuist op tafel toen overleg geboden was. Zij bedienden zich van grootspraak toen bescheidenheid was vereist.'Beeld Aurélie Geurts
Tot voor kort wist de Belgische schrijver/cultuurhistoricus David Van Reybrouck (49) niet meer dan het strikt noodzakelijke van voormalig Nederlands-Indië: dat koning Willem I er, net als koning Leopold II in Belgisch Congo, een ‘personalistisch bewind voerde’. Dat ‘uitbuiting tot eigen profijt’ in beide koloniën het leidend beginsel van de machthebbers was. En dat het Nederlandse kolonialisme per saldo toch een tikje milder was dan dat van België.

Welnu: na zich vijf jaar grondig in de materie te hebben verdiept en er een vuistdik boek over te hebben geschreven, moet hem – met spijt – van het hart dat het allemaal toch een beetje erger was dan hij had vermoed. In Nederlands-Indië werden weliswaar niet de handen afgehakt van onafhankelijkheidsstrijders, en in Nederlands-Indië werd – een halve eeuw voordat dit in Belgisch Congo aan de orde was – een bescheiden begin gemaakt met de ‘verheffing van de bevolking’. Maar daar is dan ook alles mee gezegd.

‘Ik ben erg geschrokken van de hardvochtigheid waarmee het collectieve ongenoegen van de Indonesiërs in de jaren twintig en dertig van de vorige eeuw werd aangepakt, en van de psychologische kortzichtigheid in het optreden van de bestuurders. In de omgang met Indonesiërs hanteerden zij slechts de grove borstel, en zijn ze een vergelijk steeds uit de weg gegaan. Ze leden aan een structurele zelfoverschatting. Zij sloegen met de vuist op tafel toen overleg geboden was. Zij bedienden zich van grootspraak toen bescheidenheid was vereist. Zelfs na de Japanse bezetting en de Indonesische onafhankelijkheidsverklaring van 17 augustus 1945, de proklamasi, bleef elke mogelijkheid voor bezinning onbenut.’

In de opsomming van de tekortkomingen van de machthebbers, die met wijs beleid een bloedige dekolonisatieoorlog hadden kunnen voorkomen, klinkt nog altijd ongeloof door. ‘Ik houd van Nederland. Mijn vriendin is Nederlands. Er is veel aan Nederland dat ik indrukwekkend vind. Het land is mij oprecht dierbaar. Maar in dit opzicht is Nederland mij tegengevallen. Nederland heeft de berechting van nazi-collaborateurs beter aangepakt dan België, maar de berechting van Nederlandse militairen die in Indonesië oorlogsmisdaden hebben begaan, was een aanfluiting.’

Zelfs voor de verwachting dat Nederland is gelouterd door de fouten van vroeger vindt Van Reybrouck maar weinig aanwijzingen. De laatste jaren mogen dan meerdere boeken zijn verschenen over de even zinloze als bloedige dekolonisatieoorlog, en over de duistere zijden van de ‘VOC-mentaliteit’ waarop voormalig minister-president Jan Peter Balkenende nog meende trots te moeten zijn, maar daarvan hebben niet veel Nederlanders kennisgenomen, denkt Van Reybrouck. Bij de overgrote meerderheid overheerst, met betrekking tot deze thema’s, onverschilligheid. ‘Heel weinig Nederlanders weten dat Nederlands-Indië in de jaren dertig de trekken had aangenomen van een politiestaat. Nergens in het koninkrijk had de NSB proportioneel zoveel aanhangers. Anton Mussert maakte er in 1935 een triomftocht. Hij werd tweemaal ontvangen door de toenmalige gouverneur-generaal. In Boven-Digul, Nieuw Guinea, waren honderden politieke tegenstanders onder mensonterende omstandigheden geïnterneerd. Ik heb niet de indruk dat veel Nederlanders daarvan op de hoogte zijn.’

Midden-Java, december 1948: Nederlandse militairen houden soldaten van het TNI (Indonesische Nationale Leger) onder schot.Beeld Ton Schilling

Tegen die achtergrond verbaasde het Van Reybrouck niet eens dat relatief veel Nederlanders volgens het Britse onderzoeksbureau YouGov trots zijn op hun koloniale verleden. ‘Die enquête is vorig jaar uitgevoerd in de verwachting dat de Britten nog de sterkste nostalgische gevoelens koesteren voor dat verleden, maar er bleek een land te zijn dat daar met kop en schouders bovenuit stak: Nederland.’ Van de ondervraagden verklaarde de helft trots te zijn op het vroegere imperium, tegenover 32 procent van de Britten, 26 procent van de Fransen en 23 procent van de Belgen. Slechts 6 procent van de Nederlanders zei zich voor het koloniale verleden te schamen, tegenover 14 procent van de Fransen, 19 procent van de Britten en 23 procent van de Belgen. Meer dan een kwart van de ondervraagde Nederlanders (26 procent) zou ook nu nog best een overzees rijk willen bezitten.

Het is, wat Van Reybrouck betreft, de ongepaste trots van een volk dat rijkelijk laat en met een grote aarzeling – tegenzin zelfs – aan een nationaal zelfonderzoek is begonnen. Mogelijk verklaart de Nederlandse onwil ook waarom relatieve buitenstaanders zich met dat onderzoek zijn gaan bezighouden: de Zwitsers-Nederlandse historicus Rémy Limpach, auteur van het in 2016 verschenen boek De brandende kampongs van generaal Spoor, en nu dus de (naar eigen zeggen) neerlandofiele Belg David Van Reybrouck. Deze week verscheen bij De Bezige Bij zijn boek Revolusi – over de wordingsgeschiedenis van het moderne Indonesië. ‘Ik heb nooit de indruk gekregen dat Nederlandse onderzoekers er problemen mee hebben dat ik mij als Belg met een zo bewogen episode uit de Nederlandse geschiedenis heb beziggehouden. Als Belg zonder familiebanden met mensen die bij het conflict betrokken zijn geweest, werd ik zelfs geacht onbevangener, neutraler te zijn.’

Revolusi benadert de omvang van uw boek Congo, over de geschiedenis van het gelijknamige Afrikaanse land. En net als bij Congo lardeert u materiaal uit de archieven met verhalen van talrijke ooggetuigen – zonder uitzondering hoogbejaard. Heeft dat een vergelijkbaar boek opgeleverd?

‘Inhoudelijk lopen beide geschiedenissen toch wel enigszins uiteen. Nederland is veel langer aanwezig geweest in de Indonesische archipel dan België in Congo. Het hield bovendien de Indonesische onafhankelijkheid vier jaar lang gewapenderhand tegen, terwijl het in Belgisch-Congo in vier maanden was beklonken. Maar bovenal is de impact van de Indonesische onafhankelijkheid veel groter geweest dan die van Congo. Indonesië was de eerste kolonie die zich na de Tweede Wereldoorlog onafhankelijk verklaarde. Daarvan ging een grote invloed uit op de overige koloniën. Tot diep in de jaren zestig lag Indonesië aan de basis van de Beweging van Niet-Gebonden Landen, die zich uitspraken tegen elke vorm van kolonialisme en imperialisme. Het verhaal dat ik over Indonesië heb willen vertellen, is veel breder dan dat van Congo.’

Het verhaal over Indonesië heeft dus ook veel meer hoofdrolspelers.

‘Exact. Het stoort mij dat de geschiedenis van de Indonesische onafhankelijkheidsstrijd wordt teruggebracht tot een binair verhaal, een strijd tussen twee partijen, terwijl er zoveel andere partijen bij betrokken waren. Japan uiteraard, dat Indonesië van maart 1942 tot augustus 1945 heeft bezet, en dat nadien ook nog bij de vergeefse pogingen was betrokken om de rust in het gistende land te herstellen. Groot-Brittannië, dat troepen naar Indonesië heeft gestuurd voordat Nederland – uitgeput door de Tweede Wereldoorlog – daar zelf toe in staat was. En de Verenigde Staten, die een beslissende invloed op de gebeurtenissen na 1945 hebben uitgeoefend. Eerst als heimelijke bondgenoot van Nederland, later, toen de Indonesische president Soekarno nuttig bleek in de strijd tegen het communisme, als bemiddelaar met een duidelijke sympathie voor het Indonesische onafhankelijkheidsstreven. Je kunt het verloop van de gebeurtenissen niet begrijpen als je daar geen aandacht voor hebt. Als je het conflict reduceert tot een Nederlands-Indonesische aangelegenheid. Misschien is dat tot dusverre te veel gebeurd.’

De betrokkenheid van zoveel landen betekende dat u in heel veel landen ooggetuigen moest zien te vinden. Hoe is dat in zijn werk gegaan?

‘De getuigen kwam ik op het spoor door eindeloos rond te vragen: een imam, de directrice van een rusthuis, een jonge militair. Misschien kenden zij nog mensen? Ik vertelde iedereen om mij heen dat ik met dit onderzoek bezig was. Dat leidde tot mooie contacten. Soms ging ik simpelweg naar een dorp op Java of Sumatra en vroeg: wie is de oudste inwoner? Zo’n gesprek ontvouwde zich dan niet langs gebaande paden, maar kon alle kanten opgaan. Ik ben een soort strandjutter geweest. Ik dacht: laat de verhalen maar komen, dan leg ik thuis de puzzel wel. Ondanks de uren achter op brommertjes, de soms verzengende hitte en de tastbare luchtvervuiling in de steden, de honderden muggenbeten na een nacht slapen op het achterdek van een ferry en de stress van een terreuraanslag om de hoek, was het altijd de moeite waard.’

Iedere ooggetuige wilde ook getuigen?

‘Niemand heeft een interview geweigerd. Integendeel, veel getuigen waren juist blij om eindelijk te kunnen praten. Op sommige plekken was ik de eerste Europeaan die ze spraken sinds de slachtingen van de jaren veertig. Twee mensen wilden alleen anoniem getuigen, een Nederlandse en een Indonesische veteraan. Twee anderen, ook een veteraan van elke zijde, wilden de tekst kunnen nalezen. Dat heb ik uiteraard gerespecteerd.’

Hebben de Indonesische autoriteiten zich met u bemoeid?

‘Ze hebben mij in elk geval niet verhinderd om te doen wat ik wilde doen. Ik reisde letterlijk en figuurlijk zonder bagage, met een balpen en een schriftje. Ik vertegenwoordigde geen overheid of een buitenlandse onderzoeksinstelling. Ik was autonoom en wendbaar, en vestigde daardoor ook niet de aandacht van autoriteiten op mij.’

Welke ontmoetingen hebben de meeste indruk op u gemaakt?

‘Daar kan ik eigenlijk geen hiërarchie in aanbrengen. Ik heb niet het verhaal van de hoofdrolspelers geschreven, die overigens ook geen van allen meer in leven zijn, maar het verhaal van de naamloze figuranten. Elk mensenleven is getekend door de wereldgeschiedenis, en elk mensenleven is een verfilming waard. Soms vertellen getuigen je in het voorbijgaan de interessantste dingen. Zoals de vrouw die zei dat ze slechts één keer in haar leven een Nederlander had gezien: toen zij naar de imunisasi moest. Toen zij zich, met andere woorden, moest laten vaccineren. De pokkenplekken op haar bovenarm getuigden daar nog van. Zo’n detail, minder dan een voetnoot bij de geschiedenis, toont hoe het Nederlandse kolonialisme ook letterlijk onder de huid van de plaatselijke bevolking kroop.’

Beeld Aurélie Geurts

En de mentale sporen?

‘Voor het gros van de Indonesische jongeren is de koloniale tijd geen thema. Ook dat is een enorm verschil met Congo: daar is men voortdurend met het verleden bezig. Misschien komt het doordat in Indonesië, anders dan in Congo, de talige band met het voormalige moederland is doorgeknipt. Er is dus minder continuïteit. Mogelijk zijn Indonesiërs, vanwege de snelle ontwikkeling die het land heeft doorgemaakt, ook meer met de toekomst bezig dan met het verleden. De meesten leggen een speelse onverschilligheid tegenover het verleden aan de dag. 

‘Bij jongeren neemt die soms zelfs de vorm aan van een soort retrokolonialisme. Koffietentjes in Jakarta worden in koloniale stijl ingericht, met nostalgische theekopjes, reclameborden en Singer naaimachines. Noem het brocante nostalgie. De menukaart hanteert zelfs de oude spelling, met weer de ‘oe’ als schrijfwijze van de ‘u’-klank. Ook re-enactments van de koloniale tijd zijn populair: het verleden als grabbelton. Uit de viering van de nationale feestdag, 17 augustus, valt niet op te maken of de onafhankelijkheid is verkregen in een strijd met Duitsers, Nederlanders, Fransen, Chinezen, of dat ze als een meteoor uit de lucht was komen vallen: het doet er niet meer zoveel toe. Het is feest. Met paalklimmen en koekhappen, dat dan weer wel.’

Er is geen equivalent van onze dodenherdenking op 4 mei?

‘Niet in die vorm. Er zijn talrijke musea, monumenten, en diorama’s over de onafhankelijkheidsoorlog. De helden van die oorlog worden omstandig geëerd. Maar de therapeutische ruimte voor rouw en verdriet is zeer begrensd. De slachtoffers en hun nabestaanden zijn geen deelgenoot van de nationale herinneringscultuur. Bij hen heb ik gezien hoe diep de rouw nog gaat. Er vielen dikwijls tranen tijdens de interviews. Mensen huilden in een cultuur waar huilen niet gebruikelijk is, tot grote onwennigheid van de omstanders. Alles gaat voorbij, behalve het verleden, zoals de Belgische socioloog Luc Huyse zei.’

In Makassar traceerde Van Reybrouck een vrouw wier oom ‘op een paar meter afstand’ door een Nederlandse soldaat met kogels werd doorzeefd. In een rusthuis in Callantsoog trof hij de 102-jarige Djajeng Pratomo, een Indonesiër die in bezet Nederland bij het verzet tegen nazi-Duitsland betrokken raakte en dientengevolge in Dachau terechtkwam. ‘Aus Indonesien?’, vroeg de arts die hem daar na aankomst onderzocht. ‘Das haben wir hier noch niemals gehabt.’

Hij sprak met de Nederlandse oorlogsveteraan Dick Buchel van Steenbergen die in Nagasaki, waar hij op een scheepswerf was tewerkgesteld, op 9 augustus getuige was van de ontploffing van de tweede atoombom. Hij ontmoette Nanny Kooymans, een destijds 14-jarig Indo-Europees meisje dat van nabij getuige was van de Bersiap, de meest gewelddadige fase van de Indonesische revolutie. Voor haar waren de eerste maanden na de bevrijding veel erger geweest dan de Japanse tijd. ‘Twee neven heb ik verloren. De ene was heel blond en werd uit zijn huis in Surabaya gehaald. De andere was 14 en ging naar de markt in Jakarta. Hij werd in stukken gehakt.’ Nog steeds trekt een rilling over haar rug als zij mensen hard hoort roepen.

Van Reybrouck sprak met deserteur Piet van Staveren, die na zijn terugkeer in Nederland tot acht jaar gevangenisstraf werd veroordeeld, waarvan hij er vijf uitzat – te midden van veroordeelde NSB’ers en SS’ers. In Nepal spoorde hij tien zogenoemde Gurkha’s op, militairen in het Britse koloniale leger die in het najaar van 1945 naar Indonesië werden uitgezonden om rust en orde te herstellen. ‘Zij zijn onze vijand’, werd hun tevoren over de Indonesiërs verteld. ‘Wees niet sentimenteel. Dood geen vrouwen, maar word ook niet verliefd op hen.’ Een van de veteranen wist nog precies hoe hij een mensenleven geleden zijn geweer – ‘een 303’ – had vastgehouden. ‘Het lichaam vergeet traag’, schrijft Van Reybrouck. Een ander, 97 jaar oud, zei: ‘Ik sukkel zo met mijn gezondheid omdat ik zoveel mensen heb gedood.’

Vele tientallen mensen in meerdere landen heeft Van Reybrouck gesproken. En steeds meer raakte hij ontgoocheld door de zinloosheid van het conflict waarbij zij, vaak bezield door de beste bedoelingen, betrokken waren geraakt. ‘De dekolonisatie was één lange tragedie van taxatiefouten, ontsporingen en gemiste kansen.’

Wat waren zoal die gemiste kansen?

‘Om mij maar te beperken tot de jaren dertig en veertig: het algehele onbegrip voor de kracht van het Indonesische nationalisme was een misser van formaat. In de jaren vóór de Tweede Wereldoorlog, en zelfs daarna, hadden de Nederlandse machthebbers best zaken kunnen doen met de Indonesische nationalisten, maar ze bleven stug volharden in hun standpunt dat de tijd voor een deling van de macht nog niet was aangebroken. Om nog maar te zwijgen over een overdracht van de macht. Zelfs in 1942, toen de Japanse invasie al gaande was, wilde Soekarno liever met de Nederlanders over onafhankelijkheid onderhandelen dan met de Japanners. Maar de Nederlanders waren daar niet in geïnteresseerd. Zo deden ze hem eigenlijk aan Japan cadeau – een dure vergissing.

‘Maar het schrijnendst was toch de onwil, vooral aan Nederlandse zijde, om uitvoering te geven aan het akkoord van Linggajati, dat in november 1946 tot stand kwam. Aan een belangrijke voorwaarde voor zijn welslagen was al voldaan: de hoofdonderhandelaars – Willem Schermerhorn aan Nederlandse zijde, en de Indonesische premier Soetan Sjahrir aan de andere zijde – hadden op voet van gelijkwaardigheid en met wederzijds respect, gevoelens van ontluikende vriendschap zelfs, met elkaar onderhandeld. Nederlands-Indië zou opgesplitst worden in drie delen waarvan één deel Java en Sumatra besloeg. Daar zou het gezag van de Republiek erkend worden. Elders bleef Nederland aan zet. Het geheel zou ondergeschikt blijven aan de Nederlandse Kroon. Hier had de geschiedenis kunnen eindigen.’

Maar dat gebeurde niet.

‘De oude Nederlandse neerbuigendheid kreeg meteen weer de overhand zodra het akkoord in Den Haag werd besproken. In mijn boek gebruik ik daarvoor de metafoor van de klassenindeling op de Nederlandse pakketboten die de verbindingen tussen de Indonesische eilanden onderhielden: het bovendek – de eerste klasse – voor de Nederlandse elite. Het tussendek voor Chinese en Arabische handelaren. Het onderdek ten slotte, de derde klasse, was het domein van de Indonesiërs. Bij de onderhandelingen die in november 1946 tot het akkoord van Linggajati leidden, verdween even dat klassenonderscheid. Maar kort nadien werd het gebrul van het eerste naar het derde dek weer hervat alsof er niets was gebeurd.

‘Aan Nederlandse zijde ontstond een dynamiek die doet denken aan een ontsporende e-mailcorrespondentie of chatdialoog. In Batavia, zoals Jakarta nog steeds werd genoemd, en in Den Haag culmineerde het ongenoegen over de concessies die aan Soekarno waren gedaan. Want Soekarno werd vanwege zijn samenwerking met de Japanners door velen als de Indonesische Mussert gezien, en met zo’n man práát je niet.

‘Gematigde figuren als Willem Schermerhorn en Huib van Mook, de hoogste bestuurder in Nederlands-Indië, hebben het akkoord van Linggajati niet energiek genoeg verdedigd en werden uiteindelijk meegezogen door de militaire logica. Er werden steeds meer aanvullende eisen aan de Indonesiërs gesteld, en toen die daar op een zeker moment klaar mee waren, zagen gretige militairen de kans schoon voor die zogenoemde politionele actie. Daarmee was de kans op een gelukkige afloop feitelijk bekeken. 

‘Linggajati verdiende zeker niet de schoonheidsprijs, maar het had tien jaar rust kunnen brengen. Daarna had een langzame transformatie naar een zelfstandig Indonesië haar beslag kunnen krijgen. Dan waren er geen 200 duizend doden gevallen en hadden geen 300 duizend mensen naar Nederland hoeven vertrekken. Voor een half miljoen mensen – hun kinderen nog niet meegerekend – had het leven er volkomen anders kunnen uitzien als Den Haag wat inschikkelijker was geweest.’

Waren de kansen op vrede al niet verkeken in het najaar van 1945, toen Indonesische onafhankelijkheidsstrijders tijdens de Bersiap duizenden Nederlanders en Indische Nederlanders vermoordden?

‘Tussen de Bersiap en Linggajati lag meer dan een jaar. In dat jaar had Nederland zich kunnen verdiepen in de gevolgen van de Japanse bezetting op het Indonesische onafhankelijkheidsstreven. In dat jaar had het besef kunnen rijpen dat Nederland zijn gezag was kwijtgeraakt. 

‘Maar Nederland ging gewoon verder waar het in 1942, bij het begin van de Japanse bezetting, was gebleven. Voor velen kwam de proklamasi van 17 augustus 1945 als een donderslag bij heldere hemel. Maar in de jaren die volgden, had Nederland zich van zijn blikvernauwing kunnen losmaken. Het had nota kunnen nemen van de dekolonisatie van de Filipijnen en van Brits-Indië, waar de machthebbers zich niet tot het uiterste tegen het onafhankelijkheidsstreven van de bevolking hebben verzet. Nederland daarentegen, verviel in oude patronen. In die zin gaf het een negatief voorbeeld: het liet andere koloniale mogendheden, waaronder België, zien hoe het níét moest.’

Welk effect verwacht u van uw boek? En van het wetenschappelijk onderzoek naar de oorlog in Indonesië waarvan volgend jaar de resultaten worden gepubliceerd?

‘Dat onderzoek volgt ruim vijftig jaar op onthullingen van oorlogsveteraan Joop Hueting over misdrijven die Nederlandse militairen in Indonesië hebben gepleegd. De Nederlandse overheid was beduidend voortvarender met de afkondiging van een verjaringswet, die Nederlandse militairen vrijwaarde van vervolging. Dat was al in 1971 geregeld. Natuurlijk is het mooi dat het wetenschappelijk onderzoek er nu eindelijk komt, maar als ik zie welk budget daarmee is gemoeid – 4,1 miljoen euro – en hoe slachtoffers en nabestaanden zich moeten inspannen voor een klein beetje smartengeld, dan vind dat niet met elkaar in balans. In dit geval had Nederland beter een voorbeeld kunnen nemen aan België. Daar heeft het parlement een commissie benoemd die zich met onderzoek én verzoening inzake Congo zal bezighouden. In Nederland is er nu wel een onderzoek, maar nog steeds geen verzoening. Het heeft 4,1 miljoen euro over voor de waarheid, en een fractie van dat bedrag voor verzoening.’

https://www.volkskrant.nl/cultuur-media/david-van-reybrouck-ik-ben-erg-geschrokken-van-de-hardvochtigheid-waarmee-het-collectieve-ongenoegen-van-de-indonesiers-werd-aangepakt~b3cca9ed/

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Opmerking: Alleen leden van deze blog kunnen een reactie posten.